Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2346

Datum uitspraak2002-04-25
Datum gepubliceerd2002-05-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers01 / 1339
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: 01 / 1339 UITSPRAAK in het geding tussen: Exploitatiemaatschappij Apeldoorn-Holland B.V., gevestigd te Apeldoorn, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, verweerder [A] tezamen met 11 omwonenden, te Apeldoorn en de Vereniging Belangengroep "Behoud Orderbos", te Apeldoorn, derde-partijen. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 25 september 2001. 2. Feiten Bij besluit van 5 november 1998 heeft verweerder aan eiseres vergunning verleend voor het vergroten en veranderen van een tenniscentrum, gelegen op de percelen, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie W, nummers 978, 1204 en 1240, plaatselijk bekend Franken-laan 42 te Apeldoorn. Het tegen dit besluit door de heer [A] en 7 omwonenden gemaakte bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard, waarna de rechtbank het daartegen ingestelde beroep gegrond heeft verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 april 2001 deze uitspraak van de rechtbank bevestigd. Vervolgens heeft verweerder bij het tot [A] gerichte besluit op bezwaar van 25 september 2001 dat bezwaar alsnog gegrond verklaard en zijn besluit van 5 november 1998 herroepen. In het tot eiseres gerichte (en thans bestreden) besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het tot [A] ge-richte besluit op bezwaar gesteld dat de aan eiseres verleende bouwvergunning alsnog is geweigerd. 3. Procesverloop Namens eiseres heeft prof. mr. P. Nicolaï, advocaat te Amsterdam, beroep ingesteld op de in het aanvullend beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 18 april 2002, waar namens eiseres de heer [B] is verschenen, bijgestaan door prof. mr. Nicolaï voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J.M. Oenema en mr. M.D.G. Visser, medewerksters van verweerder. De derde-partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door [A] en [C] 4. Motivering Ingevolge artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen. Bij brief van 4 december 2001 is de heer [A] in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. Bij brief van 9 december 2001 heeft de heer [A] aangegeven dat hij zowel op persoonlijke titel, als in zijn hoedanigheid van woordvoerder van de vereniging "Belangengroep Behoud Orderbos", alsook in zijn hoedanigheid van woordvoerder van de individuele leden van de vereniging, aan het geding wenst deel te ne-men. Hij heeft daarna een handtekeningenlijst overgelegd. De rechtbank is gebleken dat [D], [E], [F], [G], [H], [I] en de vereniging Belangengroep "Behoud Orderbos" die thans hebben verzocht om als derde-partij aan het geding te mogen deelnemen op 19 mei 1999 geen beroep heb-ben ingesteld tegen verweerders besluit op bezwaar van 19 april 1999 waarbij dat bezwaar van [A] c.s. ongegrond is verklaard. Het thans bestreden besluit vloeit voort uit en maakt deel uit van de (nieuwe) beslissing op de bezwaren van degenen die destijds op 19 mei 1999 beroep hebben ingesteld. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit. Aangezien niet is gebleken dat voornoemde natuurlijke personen en rechtspersoon destijds redelijkerwijs geen bezwaar hebben kunnen maken tegen de verleende bouwvergunning staat naar het oordeel van de rechtbank artikel 6:13 van de Awb er aan in de weg dat zij alsnog als derde-partij aan het onderhavige geding deelnemen. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder bij het thans bestreden besluit de aan haar op 5 november 1998 verleende bouwvergunning bij het thans bestreden besluit slechts heeft herroepen en vervolgens op de aanvraag nog niet nader heeft besloten. Met verweerder wordt echter geoordeeld dat hij bij het thans bestreden besluit niet slechts heeft volstaan met het herroepen van zijn besluit van 5 november 1998 doch de gevraagde bouwvergunning ook alsnog heeft geweigerd. Verweerder heeft aan deze weigering ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan en dat geen vrijstelling kan worden verleend. Eiseres is van mening dat het thans bestreden besluit niet in stand kan blijven aangezien naar haar mening wel vrijstelling kan worden verleend en indien moet worden geoordeeld dat geen vrijstelling kan worden verleend dit standpunt niet dan wel onvoldoende is gemotiveerd. Het volgende wordt dienaangaande overwogen. Op 3 april 2000 is de wet van 1 juli 1999 tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) (Stb. 1999/302) in werking getreden, onder meer inhoudende wijziging van artikel 19 van de WRO. Ingevolge artikel VI, eerste lid van die wet blijft ten aanzien van het nemen van een besluit op een aanvraag om vrijstelling ingevolge artikel 19 van de WRO en een aan-vraag om bouwvergunning welke zijn ingediend vóór 3 april 2000, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing tot het tijdstip waarop het betrokken besluit onherroepelijk is geworden. Nu de aanvraag van eiseres voor genoemd tijdstip is ingediend, is het recht zoals dat gold voor 3 april 2000 van toepassing. Ingevolge artikel 44, aanhef en sub c, van de Woningwet (zoals dat luidde ten tijde van de aanvraag) - voor zover hier van belang - moet een bouwvergunning worden geweigerd in-dien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan ge-stelde eisen. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet (zoals dat luidde ten tijde van de aan-vraag) beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen. Ingevolge het derde lid van dit artikel is het eerste lid niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17, 18 of 19 van de WRO. Een dergelijke aanvraag wordt aangemerkt mede een verzoek om zodanige vrijstel-ling in te houden. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO (zoals dat luidde van ten tijde van de aanvraag van de bouwvergunning) - voor zover hier van belang - kunnen burgemeester en wethou-ders voor het gebied, waarvoor een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een her-ziening van een bestemmingsplan ter inzage is gelegd, vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits vooraf van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Noch uit het thans bestreden besluit, noch uit de ter zitting gegeven toelichting is gebleken dat verweerder alvorens te besluiten op de aanvraag om bouwvergunning toepassing heeft gegeven aan artikel 46 van de Woningwet. Evenmin is gebleken dat is overwogen om toe-passing te geven aan de zogenaamde "artikel 19 WRO vrijstellingsprocedure". Verweerder heeft slechts volstaan met de overweging dat vrijstelling niet kan worden verleend. Verweer-der heeft zijn standpunt niet nader gemotiveerd. Dit ontbreken van motivering klemt te meer, aangezien is gebleken dat ten tijde van het thans in geding zijnde besluit een voorbereidingsbesluit gold voor het gebied in kwestie, zo-dat op dat moment aan de in artikel 19, eerste lid, van de WRO gestelde formele vereisten werd voldaan en de bevoegdheid derhalve aanwezig was om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen. Voorts is inmiddels het concept voorontwerp bestemmingsplan "Brinkhorst en Orden" gepre-senteerd. Gelet op hetgeen in artikel 4.2 van de planvoorschriften is bepaald kan niet zonder meer worden gesteld dat vrijstelling niet kan worden verleend. Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat het thans bestreden besluit een draagkrachti-ge motivering ontbeert en derhalve in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet in het vorenoverwogene aanleiding verweerder te veroor-delen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat beslist moet worden als hierna is aangegeven. 5. Beslissing De rechtbank, recht doende: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de bouwvergunning alsnog is ge-weigerd; - draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen; - bepaalt dat verweerders gemeente het betaalde griffierecht van € 204,20 aan eiseres vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,--, te betalen door verweerders gemeente, terzake van verleende rechtsbijstand. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep wor-den ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag Aldus gegeven door mr. J.H. Keuzenkamp en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2002 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: