Jurisprudentie
AE1958
Datum uitspraak2002-03-29
Datum gepubliceerd2002-04-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/20211
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-04-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/20211
Statusgepubliceerd
Indicatie
AC-procedure / aanvang 48-uurstermijn.
Eisers asielaanvraag is afgedaan in het AC. Eiser heeft gesteld dat de 48-uurstermijn waarbinnen de AC-procedure moet zijn afgerond, is overschreden.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de 48-uurstermijn reeds aanvangt op het moment dat de asielzoeker zich op de afgesproken tijd aanmeldt op het AC ('slagboomtijd'). Daarbij verwijst de rechtbank naar het beleid, neergelegd in C3/12.2.3 Vc 2000. Dit beleid is niet als kennelijk onredelijk of als in strijd met de wettelijke regelgeving aan te merken.
Verweerder heeft gesteld dat op het uitreikingsblad van de beschikking van 18 maart 2002 weliswaar als tijdstip van uitreiking 19.58 uur is vermeld, maar in werkelijkheid is dat tijdstip 19.55 uur. Nu in deze zaak de 48-uurstermijn is aangevangen op 15 maart 2002 om 13.55 uur, is die termijn niet overschreden, aldus verweerder.
De rechtbank stelt evenwel vast dat op de stamkaart als aanvangstijd 13:54:29 uur is vermeld. Zo de aanvangstijd moet worden afgerond, ligt afronding naar beneden in de rede, derhalve naar 13.54 uur. Dit betekent dat er, ook met uitreiking om 19.55 uur, sprake is van overschrijding van de 48-uurstermijn. Het beroep is gegrond.
Eiser heeft geen inhoudelijke beroepsgronden ingediend. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding artikel 8:72, derde lid, Awb toe te passen, nu geen sprake is van een inhoudelijk AC-criterium. Bovendien heeft de ABRS op 20 december 2001 overwogen dat uit de overschrijding van de 48-uurstermijn voortvloeit dat sprake is van schending van artikel 3.111, eerste lid en artikel 3.115, tweede lid, aanhef en onder a, Vb 2000. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK TE ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 02/20211
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A,
geboren op [...] 1970,
van Srilankaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0203.15.8035,
eiser,
gemachtigde: mr. S.S. Ilahi, advocaat te Groningen,
en DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ‘s-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. D.W. Stevens, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1 Op 15 maart 2002 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 18 maart 2002 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2 Bij beroepschrift van 18 maart 2002 heeft eiser tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 26 maart 2002.
1.3 Bij faxbericht van 27 maart 2002 heeft verweerder een nader stuk ingezonden.
1.4 De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de zaak versneld wordt behandeld. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 29 maart 2002. Eiser is aldaar niet in persoon verschenen, doch heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Rechtsoverwegingen
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij is onder meer van belang of verweerder de aanvraag zonder schending van eisen van zorgvuldigheid in het kader van de AC-procedure heeft kunnen afwijzen.
Feiten en standpunten van partijen
2.2 Eiser behoort tot de Tamil bevolkingsgroep in Sri Lanka. In verband met problemen die eiser ondervond van de zijde van de EPDP en de LTTE heeft hij zijn land verlaten en hier te lande een asielaanvraag ingediend.
2.3 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Voorts meent verweerder dat de aanvraag binnen achtenveertig proces-uren kon worden afgewezen. Niet aannemelijk is dat eiser in aanmerking kan worden gebracht voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 op één der gronden van artikel 29 Vw 2000.
2.4 Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgewezen. Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3.111, eerste lid en artikel 3.115, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Daartoe heeft eiser aangevoerd dat verweerder het bestreden besluit niet binnen 48-procesuren aan hem heeft uitgereikt. Eiser heeft zich op 15 maart 2002 om 12.00 uur („slagboomtijd“) conform de gemaakte afspraak aangemeld, zodat de 48-uurstermijn op 18 maart 2002 om 18:00 uur is geëindigd. Nu verweerder het bestreden besluit eerst op 18 maart 2002 om 19.58 uur aan eiser heeft uitgereikt is de 48-uurstermijn overschreden.
Ook indien als starttijd moet worden uitgegaan van de zogenoemde Vd-tijd, te weten 15 maart 2002 om 13.55 uur, is sprake van termijnoverschrijding, nu het besluit had dienen te worden uitgereikt uiterlijk op 19.55 uur en de klok op het beeldscherm van de telefoon van eisers gemachtigde op het tijdstip van uitreiking 19.58 uur aangaf.
2.5 Verweerder heeft op voorhand een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 maart 2002 van Hendrik van der Goot, werkzaam bij de regiopolitie Groningen, overgelegd, waarin wordt gerelateerd dat de uitreiking plaatsvond ten kantore van eisers gemachtigde, alwaar een door de gemachtigde geregelde tolk beschikbaar was, omdat zowel de vreemdelingendienst als eisers gemachtigde tegelijkertijd met eiser wensten te spreken. Voorts is gerelateerd dat aanvankelijk als tijdstip van uitreiking op het uitreikingsblad is vermeld 19.55 uur, zijnde het moment waarop de voorbladen werden ingevuld en eiser kennis nam van de mondelinge uitleg van de beschikking. De daadwerkelijke uitreiking vond plaats op 19.58 uur mede in verband met het feit dat deze uitreiking op voorstel van eisers gemachtigde plaatsvond op haar kantoor en met behulp van de door haar geregelde tolk. Eisers gemachtigde maakte de uitreikende functionaris erop attent dat de daadwerkelijke uitreiking plaatsvond op 19.58 uur. Hierop heeft deze genoemd uitreikingstijdstip op het uitreikingsblad veranderd in 19.58 uur. De verbalisant relateert dat hij is uitgegaan als tijdstip van uitreiking van het moment dat wordt aangevangen met deze uitreiking en uitleg van het besluit. Het kan niet zo zijn dat een vreemdeling door een discussie of ander gedrag het overhandigen van de beschikking over een bepaalde tijd heen kan tillen en zodoende de procedure kan rekken.
Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat moet worden uitgegaan van 19.55 uur als het tijdstip van uitreiking van de beschikking.
Beoordeling van het beroep
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Nu eiser geen andere beroepsgronden naar voren heeft gebracht, zal de rechtbank uitsluitend hebben te oordelen over de vraag of de 48-uurstermijn waarbinnen de AC-procedure moet zijn afgerond, is overschreden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In C3/12.2.3 Vc 2000 is gesteld dat tussen de aanmelding op afspraak en de feitelijke opname in – en daarmee de start van – de asielprocedure in – voor zover hier van belang – het aanmeldcentrum Ter Apel een maximale wachttijd van vier uur geldt. Daarna vangt de 48-uurstermijn automatisch aan. Voorts is aldaar gesteld dat voor het aanmeldcentrum Ter Apel geldt dat de 48-uurstermijn aanvangt op het moment dat de vreemdelingendienst begint met het eerste onderzoek van de eerste fase. De rechtbank oordeelt dat dit beleid niet als kennelijk onredelijk of als in strijd met de wettelijke regelgeving is aan te merken. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat de 48-uurstermijn reeds aanvangt op het moment dat de asielzoeker zich (op de afgesproken tijd) aanmeldt op het AC („slagboomtijd“).
Verweerder heeft gesteld dat in de onderhavige zaak de 48-uurstermijn is aangevangen op 15 maart 2002 om 13.55 uur. In de zich in het departementale dossier bevindende stamkaart ten name van eiser (dossierstuk 9) is onder „Bijzonderheden“ als aanvangstijd vermeld 13:54:29 uur. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat uit deze stamkaart zou kunnen worden afgeleid dat de 48-uurstermijn aanvangt op 13:54:29 uur. De rechtbank gaat uit van 13:54:29 uur als aanvangstijd. De rechtbank stelt vast dat, nu uit het departementale dossier blijkt dat eiser zich heeft gemeld bij het AC Ter Apel op 15 maart 2002 om 12.00 uur, dit binnen de maximale wachttijd van vier uren is. Zo de aanvangstijd zou moeten worden afgerond, is de rechtbank van oordeel dat afronding naar beneden, derhalve naar 13.54 uur, in de rede ligt. Hieruit volgt dat de 48-uurstermijn eindigde op 18 maart 2002 om 19.54 uur.
De rechtbank stelt voorts vast dat op het uitreikingsblad bij de beschikking van 18 maart 2002 door de ambtenaar van de regiopolitie Groningen, die namens verweerder de beschikking heeft uitgereikt, is vermeld dat de beschikking is uitgereikt om 19.58 uur. Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat het tijdstip van uitreiking is gelegen op 19.55 uur. Wat hiervan ook zij, nu naar het oordeel van de rechtbank de 48-uurstermijn is geëindigd op 18 maart 2002 om 19.54 uur, is ook uitreiking om 19.55 uur te laat geschied en is sprake van overschrijding van de 48-uurstermijn. Het beroep is daarom gegrond.
Eiser heeft geen nadere, inhoudelijke, beroepsgronden ingediend. Dit brengt evenwel niet met zich dat de rechtbank aanleiding ziet om, onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, Algemene wet bestuursrecht, het besluit te vernietigen met in stand lating van de rechtsgevolgen van het besluit. Hiertoe overweegt de rechtbank dat er geen sprake is van een inhoudelijk AC-criterium. Bovendien wijst de rechtbank er op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 20 december 2001, JV 2002/44 heeft overwogen dat uit de overschrijding van de 48-uurstermijn voortvloeit dat sprake is van schending van het bepaalde in artikel 3.111, eerste lid en artikel 3.115, tweede lid, aanhef en onder a, Vb 2000.
2.7 Het beroep is gegrond.
2.8 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 18 maart 2002;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad EUR 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. R. Depping, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.H.G. Schuringa als griffier op 29 maart 2002.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
verzonden op: 29 maart 2002