Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1815

Datum uitspraak2002-04-24
Datum gepubliceerd2002-04-24
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200101017/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200101017/1. Datum uitspraak: 24 april 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 2 januari 2001 in het geding tussen: appellant en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 juni 1998 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) afwijzend beslist op het verzoek van appellant om bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk veranderen en vernieuwen van het bedrijfscomplex op het perceel [locatie] (hierna: het perceel). Bij besluit van 6 april 1999 heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar en beroepschriften Osdorp van 22 oktober 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 2 januari 2001, verzonden op 17 januari 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 24 oktober 2001 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. P.M. Smits, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.M. Ocko, gemachtigde van het dagelijks bestuur, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan voorziet in het vervangen van glazen dakbedekking in ijzeren dakbedekking van acht kassen op het perceel [locatie] te Amsterdam. 2.2. Appellant betoogt primair dat de rechtbank de bouwactiviteiten ten onrechte niet als veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet, waarvoor geen bouwvergunning is vereist, heeft aangemerkt. Dit betoog faalt, reeds omdat door het aanbrengen van ijzeren dakbedekking loodsen zijn ontstaan die geschikt zijn voor een ander gebruik dan waarin de bestemming voorziet. 2.3. Subsidiair betoogt appellant dat het bouwplan niet in strijd is met het ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar ter plaatse geldende bestemmingsplan “Osdorperweg en omgeving”, waarin het perceel is bestemd voor “Agrarisch gebied met tuinbouw (Ak)”. Ook dit betoog faalt. De rechtbank heeft in dit verband met juistheid overwogen dat het door appellant - volgens opgave in de bouwaanvraag - ter plaatse geëxploiteerde hoveniersbedrijf (en manege) niet als tuinbouw- of agrarisch bedrijf kan worden aangemerkt, nu deze activiteiten niet hoofdzakelijk zijn gericht op het voortbrengen van produkten maar op het leveren van diensten. De omstandigheid dat appellant, naar hij stelt, op een deel van het perceel (loof)bomen kweekt voor zijn cliënten, doet daaraan niet af. 2.4. Meer subsidiair betoogt appellant dat sprake is van een agrarisch hulp- of nevenbedrijf en dat de rechtbank dan ook ten onrechte heeft geoordeeld dat voor de verwezenlijking van het bouwplan geen vrijstelling, als bedoeld in artikel 10, onder 3.1 van de voorschriften, kon worden verleend. Ook dit betoog treft geen doel. Nog daargelaten of hier sprake is van een agrarisch hulp- of nevenbedrijf, doet deze vrijstellingsmogelijkheid zich hier niet voor, omdat geen sprake is van een beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering. 2.5. Het door appellant gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel, wat hiervan overigens zij, kan niet tot het oordeel leiden dat de gevraagde bouwvergunning, in strijd met de wet, had moeten worden verleend. 2.6. Gezien het vorenstaande, is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat het dagelijks bestuur, gelet op het dwingende karakter van artikel 44 van de Woningwet, de door appellant gevraagde bouwvergunning dan ook slechts kon weigeren en de bezwaren daartegen ongegrond moest verklaren. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Does w.g. Lodder Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2002 17-412.