Jurisprudentie
AE1328
Datum uitspraak2001-09-17
Datum gepubliceerd2002-04-11
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 01/203
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-04-11
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 01/203
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
ENKELVOUDIGE KAMER BESTUURSRECHT
Reg.nr.: Awb 01/203
Uitspraak inzake:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. I. Kraijo, advocaat te Zierikzee,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder.
1. Procesverloop.
Verweerder heeft bij besluit van 27 oktober 2000 aan eiser met ingang van:
-1 augustus 2000 voor de periode van 4 maanden een maatregel opgelegd van 20% vanwege gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;
-1 september 2000 voor de periode van 2 maanden een maatregel opgelegd van 100% vanwege het niet aanvaarden van passende arbeid;
-1 november 2000 voor de periode van 4 maanden een maatregel opgelegd van 100% vanwege het ten tweede male niet aanvaarden van passende arbeid;
-1 september 2000 voor de periode van 4 maanden een maatregel opgelegd van 10% vanwege het niet verlenen van de gevraagde medewerking die nodig is voor de uitvoering van de wet.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 19 februari 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 30 augustus 2001 behandeld ter zitting. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn genoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde J. Hinz.
2. Overwegingen.
In artikel 113 van de Algemene bijstandswet (Abw) is -voor zover hier van belang- bepaald dat de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking verplicht is passende arbeid te aanvaarden en na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert.
Artikel 14, eerste lid, van de Abw bepaalt -voor zover hier van belang- dat indien de belang-hebbende een op grond van hoofdstuk VIII aan de bijstand verbonden verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, burgemeester en wethouders de bijstand tijdelijk geheel of gedeeltelijk weigeren.
Volgens het tweede lid van artikel 14 van de Abw wordt een maatregel als bedoeld in het eerste lid afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In het vijfde lid van artikel 14 Abw is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste en het tweede lid nadere regels kunnen worden gesteld.
Ter uitvoering van artikel 14, vijfde lid, van de Abw geldt met ingang van 1 juli 1997 het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz. (KB van 19 juni 1996, Stb. 1996, 360) (hierna: het Maatregelenbesluit).
In artikel 3 van het Maatregelenbesluit is ondermeer bepaald dat gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren een gedraging betreft die behoort tot de derde categorie en dat het niet aanvaarden van passende arbeid een gedraging betreft die behoort tot de vierde categorie.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Maatregelenbesluit wordt bij een gedraging van de derde categorie 20% van de bijstand gedurende een maand geweigerd en bij een gedraging van de vierde categorie 100% van de bijstand gedurende een maand.
In het tweede lid van artikel 5 is bepaald dat de periode van weigering van de bijstand genoemd in het eerste lid wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.
Verweerder heeft de maatregelen gebaseerd op artikel 14, eerst en tweede lid. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren, het niet aanvaarden van passende arbeid, het ten tweede male niet aanvaarden van passende arbeid en het niet verlenen van de gevraagde medewerking die nodig is voor de uitvoering van de wet, zijnde verwijtbare gedrag in respectievelijk de derde, vierde, vierde en tweede categorie en recidive als bedoeld in artikel 5, tweede lid van het Maatregelenbesluit. Vanwege ernstige verwijtbaarheid acht verweerder een zwaardere sanctie dan het Maatregelen-besluit voorschrijft op zijn plaats ten aanzien van de gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren, het ten tweede male niet aanvaarden van passende arbeid en het niet verlenen van de gevraagde medewerking die nodig is voor de uitvoering van de wet.
Eiser kan zich niet verenigen met de opgelegde maatregelen. Hij is het niet met verweerder eens dat uit medisch onderzoek is gebleken dat er ten aanzien van de psychische belastbaarheid geen beperkingen zijn geconstateerd en dat er evenmin fysieke beperkingen aanwezig zijn met betrekking tot het verrichten van arbeid. Eiser ontkent en betwist dat er ten aanzien van psychische en fysieke belastbaarheid geen beperkingen zijn. Hij heeft een tennisarm en rug-klachten. Bovendien heeft hij ernstige psychische problemen omdat hij vanwege zijn huidskleur regelmatig wordt gediscrimineerd en bedreigd. Deze discriminatie is dermate ernstig dat hij aangifte heeft gedaan. Voorts is door Emergis een urgentieverklaring voor huisvesting elders overgelegd, bij voorkeur in een grote stad, waar meer leden van raciale minderheden wonen. Het uitgevoerde medische onderzoek was volstrekt onvoldoende en naar zijn psychische gesteldheid is door de onderzoeker geen onderzoek ingesteld, aldus eiser.
Voorts is eiser van mening dat verweerder nader dient te motiveren waarom aan de discriminerende uitingen niet een zodanig gewicht kan worden toegekend dat als gevolg daarvan geen arbeid zou kunnen worden verricht. Het is volgens eiser niet volledig juist dat hij als gevolg van discriminerende uitingen geen arbeid kan verrichten. In tegenstelling tot het beeld dat van hem wordt gegeven, was hij wel degelijk voornemens om te werken. In de omgeving waar hij te werk werd gesteld, werd hij wederom gediscrimineerd, met als gevolg dat hij niet meer durfde te werken
Eiser is van mening dat het, gelet op het feit dat hij zowel psychisch als fysiek eenvoudigweg niet in de gelegenheid was om arbeid te verrichten die van hem werd gevraagd, meer dan een half jaar niet uitkeren van een bijstandsuitkering buitensporig is.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser het beroep voor zover dat betrekking heeft op de opgelegde maatregel vanwege het niet verlenen van de gevraagde medewerking die nodig is voor de uitvoering van de wet van 10% voor de periode van 4 maanden ingetrokken.
De rechtbank dient thans te beoordelen of verweerder eiser op goede gronden verwijt dat hij vanwege zijn gedragingen de inschakeling in arbeid heeft belemmerd en hij tweemaal niet heeft voldaan aan zijn verplichting om passende arbeid te aanvaarden.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Verweerder heeft zijn standpunt dat eiser vanwege zijn gedragingen de inschakeling in arbeid heeft belemmerd en tweemaal niet heeft voldaan aan zijn verplichting om passende arbeid te aanvaarden gegrond op een rapportage van de afdeling Sociale Zaken van 20 september 2000.
Blijkens deze rapportage is eiser regelmatig door medewerkers van de afdeling Sociale Zaken opgeroepen voor een gesprek over zijn sollicitatieactiviteiten. Tijdens deze gesprekken heeft eiser steeds nieuwe argumenten aangevoerd waardoor het steeds moeilijker werd hem te bemiddelen. Zo heeft eiser achtereenvolgens aangevoerd dat hij vanwege zijn geloofsovertuiging niet met alcohol en tabak mocht werken, hij vanwege psychische klachten niet over straat durfde, hij binnenkort naar Eindhoven zou verhuizen, hij een eigen bedrijf wilde starten en hij vanwege zijn geloofsovertuiging niet met vrouwen mocht werken. Uit de rapportage blijkt voorts dat eiser, nadat hij er op was gewezen dat door het arbeidsbureau medewerkers voor de fruitpluk werden gevraagd, zich op 1 september 2000 bij het arbeidsbureau heeft gemeld en daar duidelijk heeft laten blijken geen zin te hebben in deze werkzaamheden en heeft verklaard dat hij bij een sollicitatiegesprek zou zeggen medische belemmeringen te hebben. Voorts blijkt uit de rapportage dat eiser op 27 september 2000 afwijzend heeft gereageerd op aanbod voor een WIW-dienstbetrekking bij De Zuidhoek.
Ten aanzien van eisers grief dat hij zowel psychisch als fysiek niet in de gelegenheid was om arbeid te verrichten die van hem werd gevraagd, is de rechtbank van oordeel dat het, mede gelet op het rechtens onaantastbare besluit van 16 november 1999, waarbij aan eiser is meegedeeld dat hij niet is aan te merken als arbeidsgehandicapt en hij in staat moet worden geacht tot het verrichten van arbeid op de reguliere arbeidsmarkt, op de weg van eiser had gelegen om zijn stelling te onderbouwen door bijvoorbeeld een verklaring van een arts.
Nu eisers stelling niet van enige medische onderbouwing is voorzien, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van verweerders opvatting dat eiser heeft geweigerd passende arbeid te aanvaarden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser op goede gronden verwijt dat hij vanwege zijn gedragingen de inschakeling in de arbeid heeft belemmerd en hij tot tweemaal toe niet heeft voldaan aan zijn verplichting om passende arbeid te aanvaarden en dat mitsdien sprake is van gedragingen van respectievelijk de derde en tweemaal de vierde categorie. Verweerder was dus verplicht een maatregel toe te passen als bedoeld in artikel 14 eerste en tweede lid van de Abw.
Bij de derde categorie hoort volgens het Maatregelenbesluit een maatregel van 20% gedurende een maand en bij de vierde categorie een maatregel van 100% gedurende een maand. In het onderhavige geval is gelet op het besluit 10 maart 2000 sprake van recidive, zodat verweerder de periode van weigering van de uitkering terecht heeft verdubbeld.
De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat verweerder vanwege het niet aanvaarden van passende arbeid terecht heeft besloten tot een maatregel per 1 september 2000 van 100% voor de periode van 2 maanden.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
Verweerder heeft gemeend voor de gedragingen die de inschakeling in de arbeid hebben belemmerd en voor het ten tweede male niet aanvaarden van passende arbeid vanwege ernstige verwijtbaarheid een zwaardere maatregel te mogen opleggen dan het Maatregelen-besluit voorschrijft.
De rechtbank kan zich hiermee niet verenigen en overweegt daartoe het volgende.
Het Maatregelenbesluit is een op artikel 14 van de Abw gebaseerde Algemene maatregel van bestuur in de vorm van een Koninklijk Besluit. Het is mitsdien geen gemeentelijk beleids-regel, waarvan door verweerder in een bepaald geval gemotiveerd kan worden afgeweken. Verweerder heeft in dezen dus geen beleidsvrijheid, maar dient de wet en het Maatregelenbesluit te volgen. Dit is ook in het belang van de rechtsgelijkheid en van de rechtszekerheid.
Verweerder meent in het eerste en tweede lid van artikel 14 van de Abw desondanks ruimte te kunnen vinden voor een geïndividualiseerde sanctie. Artikel 14 eerste en tweede lid van de Abw zijn echter nader ingevuld met het Maatregelenbesluit. De ernst van de gedraging en de zwaarte van de maatregel is volledig en minutieus geregeld in het categorieënsysteem. Valt de gedraging volledig aan de betrokkene te verwijten en gelden geen bijzondere omstandigheden, dan dient de maatregel onverkort te worden toegepast. De mate van verwijt en de omstandigheden waarin de individuele belanghebbende verkeert kunnen hooguit reden zijn voor verlichting van de maatregel. Het derde en vierde lid van artikel 14 geven een mogelijkheid om van een maatregel af te zien, niet om deze te verwaren. Een verzwaring in een individueel geval verdraagt zich ook niet met het legaliteitsbeginsel, waaraan sancties behoren te voldoen. Overigens is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden die voor een verlichting van de sanctie in eisers geval aanleiding geven.
De rechtbank oordeelt in verband met het bovenstaande de door verweerder aan eiser opgelegde maatregelen van 20% gedurende 4 maanden en 100% gedurende 4 maanden in strijd met de wet en het Maatregelenbesluit.
Het beroep is in zoverre gegrond.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proces-kosten van eiser tot een bedrag van f 1420,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende uitspraak.
3. Uitspraak.
De Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
verklaart het beroep ongegrond voor zover het de per 1 september 2000 opgelegde maatregel van 100% gedurende 2 maanden betreft;
verklaart het beroep gegrond voor zover het de per 1 augustus 2000 en per 1 november 2000 opgelegde maatregelen van 20% gedurende 4 maanden en van 100% gedurende 4 maanden betreft en vernietigt in zoverre het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde;
bepaalt dat de gemeente Schouwen-Duiveland aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van f 60,- (zestig gulden) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op f 1420,- (veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door de gemeente Schouwen-Duiveland aan eiser.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2001
door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.