Jurisprudentie
AE0340
Datum uitspraak2001-05-10
Datum gepubliceerd2002-07-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1003107200
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-07-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1003107200
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Rolnummer 2200246400
parketnummer 1003107200
datum uitspraak 10 mei 2001
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de meervoudige kamer de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 21 augustus 2000 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen)
op 30 december 1969,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting
"Noordsingel" te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2001.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.
Bijlage:
1.
hij meermalen telkens,
in de periode van 1 januari 1999 tot en met 4 februari 2000 per vliegtuig vanuit Curaçao te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht handelshoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
2.
hij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 4 februari 2000 te Rotterdam en Schiphol (gemeente Haarlemmermeer),
heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, immers heeft hij, verdachte, van een groep samenwerkende personen deel uit gemaakt, welke groep personen bestond uit [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6],
die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
-het (meermalen) opzettelijk vanuit Curaçao per vliegtuig binnen het grondgebied ven Nederland brengen van handelshoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne (een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I) en
-het meermalen opzettelijk afleveren en/ of verstrekken en/ of verkopen van (handels)hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne (een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I);
3.
hij op 05 februari 2000 te Rotterdam
een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder sub 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder sub 3 van die wet in de vorm van
-een (semi-automatisch) pistool van het merk Tanfoglio, kaliber 6,35 mm met daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte voert ter terechtzitting in hoger beroep aan dat er geen sprake is van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht,
aangezien niet aan de criteria voor een georganiseerd samenwerkingsverband wordt voldaan. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof acht bewezen dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarin een aantal personen een vaste rol vervulden. Zo waren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] degenen die op Curaçao de drugskoeriers regelden en [medeverdachte 1] en/of de verdachte degenen die de koeriers van Schiphol ophaalden, de drugs ontvingen van de koeriers en de drugs verkochten. De verdachte bewaakte de koeriers. [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] waren min of meer vaste drugskoeriers voor bovengenoemde personen. De samenwerking tussen al deze personen had een duurzaam karakter, in de loop van de in de dagvaarding bewezenverklaarde periode werd een reeks soortgelijke feiten gepleegd, ten aanzien waarvan telkens dezelfde werkwijze werd gevolgd. Het oogmerk van de organisatie was de import van harddrugs in Nederland en verkoop van die harddrugs.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met het in de dagvaarding omschreven criminele oogmerk en dat de verdachte daarin een aandeel heeft gehad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2: Deelnemen aan een organisatie die tot doel heeft het plegen van misdrijven.
Feit 3: Handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het vervoeren van cocaïne van Curaçao naar Nederland en het in de handel brengen van die verdovende middelen. Verdachte en/of zijn medeverdachte haalden de drugskoeriers op van Schiphol, bewaakten deze in een woning in Rotterdam, namen de bolletjes van de koeriers in ontvangst en verkochten de drugs. Verdachte heeft zich aldus in georganiseerd verband beziggehouden met de invoer van en handel in harddrugs.
De internationale drugshandel waaraan verdachte heeft deelgenomen vormt een bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Het brengt schade toe aan de volksgezondheid omdat het invoeren en op de markt brengen van harddrugs de in Nederland bestaande drugsverslaving in stand houdt en stimuleert. Voorts is bekend dat de handel in harddrugs gepaard gaat met diverse vormen van andere criminaliteit. Tekenend in dat verband is dat verdachte zich tevens heeft schuldig gemaakt aan vuurwapenbezit.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van misdrijven, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 140 (oud) en 140 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, alsmede op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3
tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIJF JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door
mrs Wurzer, Van Strien en Van Bellen,
in bijzijn van de griffier mr Prinsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting
van 10 mei 2001.
van het hof