Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0103

Datum uitspraak2002-03-12
Datum gepubliceerd2002-03-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.440219-01
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Uitspraak

RECHTBANK TE ZWOLLE Meervoudige strafkamer Parketnummer: 07.440219-01 Uitspraak: 12 maart 2002 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: naam verdachte, geboren op Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaats gevonden op 21 december 2001 en 26 februari 2002. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer. De officier van justitie, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het medeplegen van het misdrijf moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd. (volgt tenlastelegging zoals deze is aangepast op 9 oktober 2001 conform artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en gewijzigd ter terechtzitting van 21 december 2001.) BEWIJS Op grond van de gedingstukken waaronder de stukken betrekking hebbend op het technisch onderzoek en hetgeen is verhandeld ter terechtzitting, is komen vast te staan dat met een bijl meerdere keren met geweld is ingeslagen op het slachtoffer, waarna het slachtoffer - levend dan wel levenloos - door verdachte en zijn echtgenote is overgebracht naar de badkamer, alwaar het lichaam door verdachte is doorgesneden en doorgekliefd, waarbij dit lichaam zich liggend op de vloer bevond. Kort voor, tijdens of na deze doorsnijding en doorklieving is de echtgenote van verdachte, zich daarbij rechtopstaand bewegend, in de badkamer geweest om een emmer op te halen welke aldaar op de wasmachine stond teneinde met behulp van deze emmer de bloedvlekken in de woonkamer te verwijderen. Op de rechterachterzijde van het door de echtgenote van verdachte op, naar haar eigen zeggen, juiste wijze gedragen sweatshirt bevinden zich bloedspatten die volgens het rapport van het NFI en de verklaring van de ter terechtzitting gehoorde deskundige Eikelenboom, afkomstig zijn van het inslaan op een bloedbron - in casu het lichaam van het slachtoffer, nu uit DNA-onderzoek is gebleken dat het om bloed afkomstig van het slachtoffer gaat - welke zich ongeveer op gelijke hoogte bevond als de rechterachterzijde van het sweatshirt van de echtgenote van verdachte. De bloedspatten hebben namelijk, aldus de deskundige, een (vrijwel) rechte lijn gevolgd. De deskundige sluit uit dat de bloedspatten op een andere wijze dan hiervoor is beschreven, zijn veroorzaakt. Nu de echtgenote van verdachte zich uitsluitend rechtopstaand in de badkamer heeft bevonden voor, tijdens of kort na de doorsnijding en doorklieving van het lichaam van het slachtoffer en dit lichaam zich liggend op de grond bevond, is uitgesloten dat de bloedspatten zijn aangebracht toen zij de badkamer betrad om de emmer op te halen terwijl verdachte op dat moment bezig was met de doorsnijding en doorklieving van het lichaam. Mede gelet op het feit dat, behalve in de badkamer, uitsluitend bloedsporen zijn aangetroffen in de woonkamer, leidt het vorenstaande tot de conclusie dat de bloedspatten op de rechterachterzijde van het sweatshirt zijn veroorzaakt door het inslaan op het lichaam van het slachtoffer in de woonkamer van verdachte. De zich op de rechterachterzijde van het sweatshirt aangetroffen bloedspatten welke bloedspatten een (vrijwel) rechte lijn hebben gevolgd en het feit dat behalve de echtgenote van verdachte uitsluitend verdachte in de woning aanwezig was, dwingen tot de conclusie dat verdachte in de woonkamer tenminste één keer op het slachtoffer met een bijl heeft ingeslagen en aldus, mede gelet op de overige door verdachte gepleegde handelingen, zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het misdrijf doodslag. De rechtbank acht derhalve gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op 21 mei 2001 in de gemeente Deventer, tezamen en in verenging met een ander, opzettelijk N. Oyanik van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet: - (nadat die Oyanik in de woning was gearriveerd) met een bijl meermalen op het hoofd geslagen, en - met een mes en een bijl ter hoogte van het middel in het lichaam van die N. Oyanik gesneden en gehakt/geslagen, en - (vervolgens) met een bijl en/of een mes dat lichaam ter hoogte van het middel in twee delen gedeeld, gesplitst, ten gevolge waarvan voornoemde N. Oyanik is overleden. Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: medeplegen van doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 15 juni 2001uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; - een de verdachte betreffend rapport d.d. 22 september 2001 uitgebracht door drs. I.E.I.M. Van Eynde, klinisch psycholoog-psychotherapeut te Doorwerth; - een de verdachte betreffend psychiatrisch rapport d.d. 13 september 2001 uitgebracht door J. Dam, zenuwarts. De twee rapporten houden als conclusie onder meer in dat de verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt deze conclusie op de in de rapporten vermelde gronden over en maakt het oordeel van de deskundigen tot het hare. De rechtbank vindt in dit geval een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank overweegt dienaangaande nog dat een zwaardere bestraffing van verdachte ten opzichte van zijn echtgenote recht doet aan deze strafzaak, omdat de rechtbank de overtuiging heeft dat verdachte een leidende rol heeft gespeeld in het gehele gebeuren. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van: 10 jaar. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. C.H. de Haan en G.J.J.M. Essink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.C. Polman als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2002. Mr. G.J.J.M. Essink, voornoemd, was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.