Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0065

Datum uitspraak2002-03-07
Datum gepubliceerd2002-03-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers83249 / KG ZA 02-53
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 83249 / KG ZA 02-53 Datum uitspraak: 7 maart 2002 Vonnis in kort geding in de zaak van de publiekrechtelijke rechtsperoon GEMEENTE MAASDRIEL, gevestigd te Kerkdriel, gemeente Maasdriel, eiseres bij dagvaarding van 11 februari 2002, procureur mr. F.J. Boom, advocaat mr. J.A.M. van Heijningen te 's-Hertogenbosch, tegen 1. P, verblijvende te X, 2. A, verblijvende te X, gedaagden, advocaat mr. L. Louwerse te Utrecht. Partijen worden hierna respectievelijk de gemeente en gedaagden genoemd. Het verloop van de procedure De gemeente heeft gedaagden ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd zoals is weergegeven in de dagvaarding. De raadsman van gedaagden heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De raadslieden van partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig hun overgelegde pleitnotities en daarbij producties in het geding gebracht. Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd. De vaststaande feiten 1. Gedaagden zijn asielzoekers, afkomstig uit Kosovo in de Federale Republiek Joegoslavië, aan wie een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (hierna: vvtv) was verleend. De gemeente heeft gedaagden in het kader van de taakstelling zoals bedoeld in de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (hierna: Zorgwet vvtv) gehuisvest in een woning X en zorg verleend overeenkomstig hoofdstuk 3 van die wet. 2. Bij besluiten van 1 augustus 2000 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de Staatssecretaris) de aanvragen van gedaagden om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hen verleende vvtv's niet ingewilligd en hun aanvragen om toelating als vluchteling afgewezen. Bij de bekendmaking van deze besluiten heeft de Staatssecretaris medegedeeld, dat aan de hand van de inhoud van een in te dienen bezwaarschrift zal worden beslist of gedaagden de behandeling daarvan in Nederland mogen afwachten. Gedaagden hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. 3. Op 31 maart 2001 genoten gedaagden de verstrekkingen op grond van de Zorgwet vvtv. 4. Bij besluiten van 26 november 2001, bekendgemaakt door toezending op 27 november 2001, heeft de Staatssecretaris het bezwaar tegen de besluiten van 1 augustus 2000 ongegrond verklaard. Daarbij is aan gedaagden medegedeeld, dat er schorsende werking aan het bezwaar verbonden is geweest op grond van artikel 32 van de voormalige Vreemdelingenwet, dat zij Nederland binnen vier weken moeten verlaten en dat zij de behandeling van een eventueel beroepschrift niet in Nederland mogen afwachten. 5. Tegen de besluiten op bezwaar hebben gedaagden beroep ingesteld bij (de vreemdelingenkamer van) de rechtbank te 's-Gravenhage. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter van die rechtbank gevraagd een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht te treffen, gericht tegen het voornemen van de Staatssecretaris hen uit Nederland te verwijderen. De uitspraak op dat verzoek mogen zij in Nederland afwachten. 6. De Staatssecretaris heeft de gemeente bericht, dat gedaagden geen recht meer hebben op voorzieningen in het kader van de Zorgwet vvtv en vallen onder de verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COA). 7. Gedaagden verblijven nog steeds in de woning X, ondanks sommatie om die woning te verlaten. De vordering 8. De gemeente vordert veroordeling tot ontruiming door gedaagden van voornoemde woning, stellende dat zij daar zonder recht of titel verblijven, aangezien hun recht op huisvesting en zorg op grond van de Zorgwet vvtv van rechtswege is geëindigd, en de gemeente de woning nodig heeft om haar taakstelling voor opvang van andere vreemdelingen te kunnen realiseren. Gedaagden hebben daartegen gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna, voor zover nodig, zal worden ingegaan. De motivering van de beslissing 9. Uit de door de gemeente overgelegde brief van de Staatssecretaris van 30 november 2001 en de overgelegde besluiten van 26 november 2001 leidt de rechter af, dat slechts bezwaar was gemaakt tegen de weigering gedaagden als vluchteling toe te laten, en dat geen bezwaar was gemaakt tegen de weigering de geldigheidsduur van de vvtv's te verlengen. Voor zover ter zitting door gedaagden anders is gesuggereerd, acht de rechter dat onvoldoende gemotiveerd, waarbij mee weegt dat gedaagden de gronden van het bezwaar niet hebben overgelegd. Aangezien het bezwaar niet gericht is geweest tegen de niet-verlenging van de geldigheidsduur van de vvtv's, kan het beroep daartegen niet meer gericht zijn, nog daargelaten dat door gedaagden ook niet is aangetoond dat in beroep gronden tegen de niet-verlenging zijn aangevoerd. 10. Het verweer van gedaagden stelt de vraag aan de orde of de aanspraken op grond van de Zorgwet vvtv van asielzoekers die niet langer houder zijn van een vvtv en die niet meer in procedure zijn over de niet-verlenging van de geldigheidsduur van de vvtv, maar die nog niet verwijderbaar zijn omdat zij beslissingen in procedures over toelating als verdragsvluchteling in Nederland mogen afwachten, zijn geëindigd. 11. De Zorgwet vvtv is ingevolge artikel 4 van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 (Stb 2000, nr. 496) ingetrokken met ingang van 1 april 2001 (Stb 2001, nr. 144). Het voor dit geschil relevante overgangsrecht is neergelegd in het tweede lid van artikel 5 van hoofdstuk 11 van de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000, dat luidt: "In afwijking van artikel 4 van hoofdstuk 2 kan de toepassing van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf worden voortgezet ten aanzien van een vreemdeling die op de dag, voorafgaand aan de inwerkingtreding van dat artikel, niet langer houder is van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf maar wel de verstrekkingen op grond van die wet geniet. Deze verstrekkingen eindigen vier weken na de dag waarop de beschikking bekend is gemaakt waarbij de voorwaardelijke vergunning tot verblijf is ingetrokken of de geldigheidsduur van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf is geëindigd. Indien de werking van de beschikking waarbij de voorwaardelijke vergunning tot verblijf is ingetrokken of de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur is afgewezen, is opgeschort, eindigen de verstrekkingen vier weken na de dag waarop de opschorting eindigt en uitzetting om die reden niet langer achterwege hoeft te blijven. Indien daarvan sprake is vóór de inwerkingtreding van deze wet, dan eindigen de verstrekkingen vier weken na de dag waarop deze wet in werking is getreden.". 12. Blijkens de Toelichting bij de Tweede nota van wijziging (Tweede Kamer, 1999-2000, 26 975, nr. 8) is met voornoemde tekst een tweeledig doel beoogd: verduidelijking dat voor de beëindiging van de verstrekkingen geen beschikking nodig is en verduidelijking van het moment waarop die verstrekkingen van rechtswege eindigen. Blijkens die toelichting is met de formulering "indien de werking van de beschikking waarbij de voorwaardelijke vergunning tot verblijf is ingetrokken of de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur is afgewezen, is opgeschort" de schorsende werking van het bezwaar of het beroep op de rechter tegen de intrekking of niet-verlenging van de geldigheidsduur van de vvtv bedoeld en gaat na afloop van de schorsende werking de vertrektermijn opnieuw lopen, hetgeen betekent dat de verstrekkingen worden beëindigd vier weken na afloop van de schorsing. Verder is in die toelichting vermeld, dat hetzelfde geldt voor de formulering dat "uitzetting om die reden niet langer achterwege behoeft te blijven" en dat voor de beëindiging van rechtswege van de verstrekkingen niet van belang is of de vreemdeling inmiddels op een andere grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft. In dit verband kan nog worden opgemerkt, dat in de geldende tekst, vastgesteld conform de Tweede nota van wijziging, is gesproken van "uitzetting om die reden" (cursivering toegevoegd - daarmee is kennelijk bedoeld: wegens de schorsende werking van het bezwaar of beroep tegen de intrekking of niet verlenging van de geldigheidsduur van de vvtv), terwijl het ontwerp volgens de (eerste) Nota van wijziging (Tweede Kamer, 1999-2000, 26 975, nr. 6) luidde: "Deze verstrekkingen worden beëindigd op de dag waarop de uitzetting van de vreemdeling niet langer achterwege blijft." Bepalend voor het einde van rechtswege van verstrekkingen op grond van de Zorgwet vvtv is dus het (uitgeprocedeerd zijn of) niet langer hebben van schorsende werking in verband met bezwaar en beroep tegen de intrekking of niet-verlenging van de vvtv. Dat gedaagden nog niet rechtmatig verwijderbaar zijn omdat zij de uitspraak op het verzoek om voorziening in verband met het beroep tegen de ongegrondverklaring van hun bezwaar tegen de niet-inwilliging van hun aanvragen om toelating als vluchteling in Nederland mogen afwachten, en op die grond aanspraak hebben op (huisvesting en) opvang door het COA, is voor het einde van de verstrekkingen op grond van de Zorgwet vvtv dus niet van belang. 13. Uit de vaststelling dat geen bezwaar is gemaakt tegen de niet-verlenging van de geldigheidsduur van de vvtv volgt derhalve, dat de verstrekkingen vier weken na de bekendmaking van de besluiten van 26 november 2001 van rechtswege zijn geëindigd. Niet in geschil is, dat die termijn is verstreken. Gedaagden verblijven derhalve zonder recht of titel in de woning X, zodat zij deze dienen te ontruimen. 14. Het spoedeisend belang van de gemeente bij ontruiming is evident, nu de plaats van gedaagden - onweersproken- dringend nodig is voor de huisvesting van vreemdelingen in het kader van de taakstelling. De vordering tot ontruiming is dan ook toewijsbaar. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen gedaagden in de kosten worden verwezen. De beslissing De voorzieningenrechter: veroordeelt gedaagden om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis de woonruimte X, te ontruimen en ontruimd te houden met al het hunne; geeft machtiging tot tenuitvoerlegging van vorenstaande veroordeling, zo nodig met behulp van de sterke arm; veroordeelt gedaagden in de kosten van deze procedure, tot aan dit vonnis aan de zijde van de gemeente bepaald op € Euro 453,78 voor salaris en Euro€ 270,56 voor verschotten (Euro€ 193,00 wegens griffierecht en Euro€ 77,56 wegens exploot van dagvaarding); verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2002 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde.