Jurisprudentie
AE0064
Datum uitspraak2002-03-07
Datum gepubliceerd2002-03-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers82883 / KG ZA 02-38
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-03-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers82883 / KG ZA 02-38
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 82883 / KG ZA 02-38
Datum uitspraak: 7 maart 2002
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
de rechtspersoon volgens artikel 2 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
HET CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Rijswijk,
eiser bij dagvaarding van 25 januari 2002,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. H.B. Krans te Den Haag,
tegen
K,
verblijvende te X,
gedaagde.
Partijen worden hierna respectievelijk het COA en K genoemd.
Het verloop van de procedure
Het COA heeft K ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd zoals is weergegeven in de dagvaarding. K heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De raadsman van het COA en K hebben de zaak bepleit, de raadsman van het COA overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotitie. Hij heeft daarbij producties in het geding gebracht. Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
De vaststaande feiten
K is een vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet zoals die gold tot 1 april 2001 (hierna: de Vreemdelingenwet) en van de Vreemdelingenwet 2000. Bij besluit van 2 augustus 1999 is zijn aanvraag om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf ingevolge de Vreemdelingenwet afgewezen. Ingevolge artikel 15d, tweede lid, van de Vreemdelingenwet houdt het afwijzende besluit van rechtswege mede in, dat K Nederland dient te verlaten (behoudens de in deze zaak niet meer aan de orde zijnde schorsende werking van het instellen van rechtsmiddelen). Dit besluit heeft formele rechtskracht.
Op 11 juli 2001 heeft een ambtenaar van de Unit Vreemdelingenzaken van de Regiopolitie Gelderland Midden aan K een finale vertrektermijn van 28 dagen medegedeeld.
Gedaagde verblijft nog steeds in de aanvullende opvang locatie E, (hierna te noemen: AVO), een opvangvoorziening voor asielzoekers van het COA, ondanks sommatie om die opvangvoorziening te verlaten.
De vordering
Het COA vordert -kort weergegeven-: K te veroordelen de AVO te ontruimen met al het zijne; machtiging om de ontruiming zo nodig met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen; veroordeling van K in de kosten van deze procedure.
Tegen het gevorderde heeft K gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna, voor zover nodig, zal worden ingegaan.
De motivering van de beslissing
Wanneer tegen een besluit een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan (zoals de rechtsgang bij de vreemdelingenrechter) dient de burgerlijke rechter, ook indien deze rechtsgang niet is gebruikt, in beginsel ervan uit te gaan dat dat besluit zowel wat zijn wijze van tot stand komen als wat zijn inhoud betreft in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften en de algemene rechtsbeginselen. Voor zover K heeft aangevoerd dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, kan de burgerlijke rechter dat derhalve niet in de beoordeling betrekken.
Ingevolge artikel 8 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna: Rva 1997) eindigt het recht op opvang van rechtswege indien het een vreemdeling betreft die rechtmatig verwijderbaar is vanwege het niet inwilligen van de asielaanvraag op de dag na de dag waarop de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden. Op grond van de Vreemdelingenwet 2000 kan de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de Staatssecretaris) middels de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) dan wel de vreemdelingendienst van de regiopolitie uitstel van vertrek verlenen. Ingevolge de door de Staatssecretaris aan het COA gegeven Nadere instructie uitvoering RVA 1997 van 2 februari 2000 (Stcrt 2000 nr. 25) wordt de opvang niet beëindigd indien uitstel van vertrek is verleend en worden eventuele omstandigheden van bijvoorbeeld humanitair zeer schrijnende aard in het kader van de uitvoering van het toelatings- en (uitstel van) vertrekbeleid door de IND meegewogen. Derhalve kan het COA geen hardheidsbeleid voeren ter zake de beëindiging van de opvang, behoeft het geen besluit tot beëindiging van de opvang te nemen en dient de vreemdeling die een beroep op humanitaire omstandigheden wenst te doen, zich daartoe tot de Staatssecretaris te wenden. Indien de Staatssecretaris uitstel van vertrek weigert staat de vreemdeling de rechtsgang naar de vreemdelingenrechter open, zo nodig op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Voor zover K een beroep heeft gedaan op humanitaire omstandigheden, kan de burgerlijke rechter die derhalve niet in de beoordeling betrekken.
Gezien het voorgaande kan de burgerlijke rechter slechts toetsen of de opvang van rechtswege is geëindigd. K heeft dat niet betwist, zodat dat vast staat. Derhalve verblijft hij zonder recht of titel in de opvangvoorziening en dient hij deze te verlaten.
Het spoedeisend belang van het COA bij ontruiming is evident, nu de plaats van K - onweersproken- dringend nodig is voor de opvang van asielzoekers die wel recht hebben op opvang. De vordering tot ontruiming is dan ook toewijsbaar. Als de in het ongelijk gestelde partij zal K in de kosten worden verwezen.
De beslissing
De voorzieningenrechter
veroordeelt K de aanvullende opvang locatie Move Inn E te E, gemeente Rheden, binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met al het zijne;
machtigt het COA om zo nodig met behulp van de sterke arm van justitie en politie dit vonnis ten uitvoer te doen leggen als K niet voldoet aan de hiervoor gemelde veroordeling;
veroordeelt K in de kosten van deze procedure, tot aan dit vonnis aan de zijde van COA bepaald op Euro €453,78 voor salaris en op €Euro 270,56 voor verschotten (€Euro 193,00 wegens griffierecht en €Euro 77,56 wegens exploot van dagvaarding);
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2002 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde.