Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9987

Datum uitspraak2001-02-16
Datum gepubliceerd2002-03-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200199100
Statusgepubliceerd


Uitspraak

rolnummer 2200199100 parketnummer 0910071999 datum uitspraak 16 februari 2001 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 6 maart 2000 in de strafzaak tegen [naam verdachte] geboren te [plaats] op [datum], adres: [. . . ] 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 2 februari 2001. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie is gevoegd in dit arrest. 3. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 4. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.Commentaar: Na deze alinea dient de "uitgestreepte" telastelegging te worden ingevoegd waarna bouwsteen M20 wordt vervolgd bovenaan volgende pagina in het arrest. [bewezenverklaring] Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 5. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. 6. Nadere bewijsoverweging De aanmerkelijke onoplettendheid van de rijwijze van de verdachte wordt afgeleid uit de vaststaande omstandigheid dat het slachtoffer zich, tijdens en voor het afslaan naar rechts, door de verdachte, rijdend op haar fiets op de rijweg naast de combinatie (vrachtwagen met aanhangwagen) heeft bevonden, gevoegd bij het feit dat de verdachte het slachtoffer op geen enkel moment voor de overrijding heeft waargenomen, terwijl hij daartoe - gelet op de goed afgestelde spiegels en op zijn eigen verklaring ter zitting - in ieder geval tot ongeveer halverwege de vrachtwagen in staat moet zijn geweest. Aan de bewezenverklaring staat niet in de weg dat het slachtoffer zich mogelijk op het moment van de overrijding en kort daarvoor in een voor verdachte als chauffeur "dode hoek" heeft bevonden. Daarbij merkt het hof op dat door de huidige eisen die aan de (vrachtauto)spiegels worden gesteld een - naar het hof voorkomt maatschappelijk onaanvaardbare - "dode hoek" vanuit de bestuurderspositie kan bestaan, maar dat dit niet afdoet aan de hoge eisen van oplettendheid die juist gegeven deze huidige situatie aan een bestuurder van een vrachtwagencombinatie als die waarin de verdachte reed, kunnen worden gesteld. 7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. 8. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 9. Strafmotivering De verdachte is in eerste aanleg terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van fl. 5.000,-, subsidiair 50 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het susidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van fl. 5.000,-, subsidiair 50 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. Bij het bepalen van de hoogte van de straffen houdt het hof enerzijds rekening met de aard en de ernst van het feit, anderzijds met de omstandigheid dat de verdachte een blanco strafblad heeft en dat het gebeuren op hem als ervaren vrachtwagenbestuurder grote indruk heeft gemaakt. 10. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. 11. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van TWEEDUIZEND GULDEN, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 35 dagen. Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van ZES MAANDEN. Beveelt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van TWEE JAREN aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit arrest is gewezen door mrs Klein Breteler, Stoker-Klein en Scholten-Hinloopen, in bijzijn van de griffier mr Prinsen. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 februari 2001.