Jurisprudentie
AD9786
Datum uitspraak2002-03-05
Datum gepubliceerd2002-03-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000441-01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-03-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000441-01
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Parketnummer: 24-000441-01
Arrest d.d. 5 maart 2002 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 8 mei 2001 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot twee straffen en een bijkomende straf, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De officier van justitie is d.d. 8 mei 2001 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen en heeft blijkens een op 6 juni 2001 uitgereikt gerechtelijk schrijven het ingestelde hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 19 februari 2002 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Aan dit arrest zijn gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding en een fotokopie van de - door de eerste rechter toegewezen - vordering wijziging telastelegging, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Bewezenverklaring.
Ten aanzien van de verdachte acht het hof bewezen dat:
hij op 5 januari 2001, nabij Damwoude, in de gemeente
Dantumadeel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig een personenauto van het merk Opel en type Astra en
voorzien van het kenteken [kenteken motorrijtuig verdachte], daarmede rijdende over de weg, te weten de Lauwersseewei komende vanuit de richting Oentsjerk/ Aldtsjerk en gaande in de richting van Dokkum, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- te rijden over de Lauwersseewei aldaar na voorafgaand inwendig gebruik van alcoholhoudende drank en
- tijdens het besturen van dat motorrijtuig zulks terwijl het op dat moment buiten donker was en er geen openbare straatverlichting ter plaatse aanwezig was en het (licht) regende en aldus het zicht beperkt was zijn aandacht te hebben en te houden bij zijn autotelefoon en
- een sturende manoeuvre naar links te maken en
- vervolgens in plaats van de voor hem, verdachte, bestemde rechterzijde van de rijbaan van die weg op normale wijze te (blijven) volgen, de voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer bestemde rijbaanhelft geheel of ten dele te gaan berijden en onvoldoende alert te zijn op het hem - over de linker rijstrook - tegemoetkomend motorrijtuig, te weten een personenauto van het merk Suzuki en type Alto Max en voorzien van het kenteken [kenteken motorrijtuig slachtoffers], waardoor hij met dat door hem bestuurde motorrijtuig decentraal frontaal is gebotst tegen dat hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig, waardoor laatstgenoemd motorrijtuig van de weg is geraakt en in de naast de berm gelegen sloot terecht is gekomen, waardoor andere personen genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en laatstgenoemde's ongeboren levensvatbare kind, welke gezeten waren in voornoemd hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig, werden gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf:
primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
In zijn algemeenheid dient aan een verdachte, die zich schuldig maakt aan bewezenverklaarde feiten als de onderhavige, gezien de ernst van die feiten en de omstandigheden waaronder ze zijn begaan, uit een oogpunt van normhandhaving en overeenkomstig de bij het hof gebruikelijke maatstaven, zowel een vrijheidsstraf en/of taakstraf als een ontzegging van de rijbevoegdheid te worden opgelegd.
De verdachte heeft immers op 5 januari 2001 nabij Damwoude een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan de zussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn omgekomen. Nu laatstgenoemde persoon zeven maanden zwanger was, werd bij het ongeval voorts een ongeboren - levensvatbaar - kind gedood. Het is aan de verdachte's schuld te wijten, dat voornoemd ongeval heeft plaatsgehad. Immers door zijn (zeer) onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, bestaande uit - onder meer - de omstandigheid dat hij voortdurend de aandacht heeft gehad bij zijn autotelefoon, in plaats van alert te zijn (en te blijven) op de feitelijke verkeerssituatie, als ook uit het feit dat hij vooraf alcoholhoudende drank had gedronken, is de door hem bestuurde auto in botsing gekomen met die waarin voornoemde zussen waren gezeten. Het hof tilt bijzonder zwaar aan deze feiten. Twee zussen en een ongeboren kind hebben door het handelen van verdachte de dood gevonden. Gelet hierop en ter vergelding van het psychische leed dat verdachte de nabestaanden van de slachtoffers - wier leven op een niet voor te stellen wijze op de kop is gezet - heeft aangedaan, acht het hof een (forse) strafrechtelijke reactie in beginsel passend.
Tegenover het vorenoverwogene staat echter de omstandigheid, dat de verdachte ter 's hofs terechtzitting heeft verklaard, dat (ook) hij ernstig onder het ongeval gebukt gaat. Er gaat geen dag voorbij dat hij niet aan het verkeersongeval denkt. Hij staat er mee op en gaat er mee naar bed. Voorts heeft het ongeval een diepe impact gehad op zijn gezinsleven, het leven van zijn vrouw en ook dat van zijn twee jonge kinderen. Het hof acht datgene wat verdachte heeft verklaard, aannemelijk geworden en het hof is van oordeel, dat deze omstandigheid - die op geen enkele wijze kan worden vergeleken met het leed van de nabestaanden van de slachtoffers - een omstandigheid is die bij de straftoemeting dient te worden meegewogen. Voorts heeft het hof bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de inhoud van de omtrent verdachte opgemaakte rapportages, alsmede met de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst te Almelo van 11 december 2001, waaruit blijkt, dat verdachte nog niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld.
Gelet op het vorenoverwogene - in onderling verband bezien - is het hof van oordeel, dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf - te weten een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van 18 maanden alsmede een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren - in het concrete, onderhavige, geval een te zware straf is. Niettegenstaande de ernst van de feiten en de zeer ernstige gevolgen daarvan, wordt naar het oordeel van het hof bij een dergelijke straf(eis) onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof is op grond van het vorenstaande tot het oordeel gekomen, dat aan de verdachte een werkstraf behoort te worden opgelegd voor de duur van 240 uren. Daarnaast dient naar het oordeel van het hof aan verdachte een voorwaardelijke vrijheidsstraf te worden opgelegd voor de duur van 6 maanden, dit teneinde te voorkomen dat verdachte zich opnieuw aan strafbare feiten als de onderhavige zal schuldig maken. Voorts dient aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid te worden opgelegd, en wel een voor de duur van dertig maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder, dat gelet op de ernst van de feiten uit een oogpunt van normhandhaving niet met een (onvoorwaardelijke) rijontzegging van kortere duur kan worden volstaan.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van eenhonderdtwintig dagen zal worden toegepast;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van dertig maanden;
beveelt, dat van de bijkomende straf een gedeelte van tien maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde voor het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingehouden is geweest, op de duur van het onvoorwaardelijk deel van die straf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Zwerwer, voorzitter, Hermans en Van Zant, in tegenwoordigheid van mr. Jongeling als griffier, zijnde mr. Van Zant voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.