Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9669

Datum uitspraak2001-12-13
Datum gepubliceerd2004-10-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-002134-01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Doodslag;
5 jaar gevangenisstraf


Uitspraak

arrestnummer rolnummer 23-002134-01 datum uitspraak 13 december 2001 tegenspraak Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 5 juni 2001 in de strafzaak onder parketnummer 16/028559-00 tegen [verdachte], geboren te [plaats] (Marokko) 1971, wonende te [woonplaats], [adres], thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Utrecht, De Liesbosch 100, 3439 LC Nieuwegein. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 22 mei 2001 en in hoger beroep van 29 november 2001. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. De telastelegging Aan de verdachte is telastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis van de eerste rechter vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt. De bewijslevering Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte impliciet primair (moord) is telastegelegd. Hij moet daarvan worden vrijgesproken. Het hof neemt hierbij het volgende in overweging. Gelet op de zich in het dossier bevindende verklaringen van familieleden van verdachte neemt het hof aan dat verdachte toen hij naar de shoarmazaak Sakkara toeging, geen mes bij zich had. Voorts neemt het hof aan dat verdachte, nadat hij door [slachtoffer] mishandeld was, een achter de bar liggend mes in zijn broeksband heeft gestoken. Het hof leidt dit af uit de verklaring van de neef van verdachte [betrokkene] naar wie verdachte vrijwel direct na het bewezenverklaarde feit is toegegaan en aan wie verdachte dit verteld heeft alsmede uit de verklaring van de getuige [getuige], werkzaam in de shoarmazaak, inhoudende dat hij zag dat de verdachte vlak vóór het telastegelegde feit in de wc een mes uit zijn broeksband haalde. Tenslotte is komen vast te staan dat de verdachte door het latere slachtoffer [slachtoffer] uiterst grievend is toegesproken en deze de verdachte aansluitend daarop ernstig heeft mishandeld. Naar een schatting van de getuige [getuige] heeft er een tien minuten gelegen tussen het moment waarop de verdachte werd mishandeld en dat waarop hij het slachtoffer de dodelijke messteek heeft toegebracht. Deze getuige heeft echter niet zelf waargenomen dat de verdachte het mes wegnam. Bijgevolg kan niet worden vastgesteld welke tijd er precies heeft gelegen tussen dit moment en dat van het toebrengen van de dodelijke steek. Bovendien is niet duidelijk geworden met welk motief de verdachte het mes bij zich stak. Niet uit te sluiten valt dat aanvankelijk zelfverdediging de drijfveer van dit handelen vormde. Gelet op deze onzekerheden staat niet buiten elke redelijke twijfel vast dat de verdachte bij het toebrengen van het dodelijke letsel heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg, en niet als gevolg van een, vertraagde, plotselinge gevoelsuitbarsting. Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte impliciet subsidiair is telastegelegd, met dien verstande dat: hij op 28 juli 2000 te Utrecht opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk genoemde [slachtoffer] met een mes in de borst gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Hetgeen impliciet subsidiair meer of anders is telastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen- verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert het volgende misdrijf op: doodslag. De strafbaarheid van de verdachte Bespreking van een gevoerd verweer De raadsman heeft betoogd dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging omdat hij in psychische overmacht heeft gehandeld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zodanig beledigd en gekrenkt was door de aan het bewezenverklaarde feit voorafgegane mishandeling en beledigingen van het latere slachtoffer dat hij deze in een hevige gemoedsbeweging -het werd hem zwart voor de ogen- met een mes in de borst heeft gestoken. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Met de raadsman is het hof van oordeel dat verdachte in een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld. Het hof acht echter onvoldoende aannemelijk geworden dat de verdachte redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen en behoren te bieden aan de bij hem kennelijk gerezen drang het slachtoffer [slachtoffer] met een mes in de borst te steken. Het verweer wordt mitsdienop die grond verworpen. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. De op te leggen straf Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals deze mede naar voren komt uit de inhoud van de verdachte betreffende rapporten, te weten een voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland van 8 augustus 2000, een psychologisch rapport van 30 oktober 2000, opgemaakt door drs. M.H. Bos, psycholoog en een rapport van het Pieter Baan Centrum van 26 april 2001, opgemaakt door H.J. Stradmeijer, psychiater en J.P.M. Hent, psycholoog, waarin deze –kort samengevat- concluderen dat de verdachte weliswaar de ongeoorloofdheid van het hem telastegelegde feit heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid te bepalen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft [slachtoffer] van het leven beroofd. Door aldus te handelen heeft hij onherstelbaar leed berokkend aan de nabestaanden van het slachtoffer. Feiten als de bewezenverklaarde veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de nabestaanden van het slachtoffer in het bijzonder. Ook de rechtsorde is ernstig geschokt. Voor het bewezenverklaarde feit komt slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur in aanmerking. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister van ...is hij niet eerder voor een geweldsmisdrijf veroordeeld. Gelet op het voorgaande, mede gelet op eerder genoemd gedrag van het slachtoffer voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. De vordering tot schadevergoeding [benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van f 106.700,--. Naar het oordeel van het hof is is genoemde vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vorderingen slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. De beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het telastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIJF JAREN. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Verklaart de benadeelde partij[benadeelde] niet ontvankelijk in haar vordering. Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Asperen, Splinter-van Kan en Swart, in tegenwoordigheid van mr. Van Teylingen als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 december 2001.