Jurisprudentie
AD9442
Datum uitspraak2000-01-21
Datum gepubliceerd2002-07-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001213.99
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-07-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001213.99
Statusgepubliceerd
Uitspraak
parketnummer : 20.001213.99
uitspraakdatum : 21 januari 2000
tegenspraak;
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te [woonplaats] van 22 april 1999 in de strafzaak onder parketnummer 4114/98 tegen:
[verdachte],
geboren te Curacao, 1971,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring "De Overmaze" te Maastricht.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal reeds hierom worden vernietigd, omdat na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep de grondslag waarop het hof recht doet anders is komen te luiden.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd: PRO MEMORIE.
In deze weergave van de tenlastelegging is de in hoger beroep toegelaten wijziging begrepen.
Voor zover in de tenlastelegging schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad.
De bewezenverklaring
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 primair is te laste gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 subsidiair onder A en B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1. in de periode van 1 januari 1994 tot en met 2 oktober 1998 te Breda opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd handelshoeveelheden en/of gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. in de periode van 1 januari 1996 tot 2 oktober 1998 te Breda, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd handelshoeveelheden van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde hashish een middel vermeld op de bij de opiumwet behorende lijst II;
3.
A. op 3 juli 1998 te Breda ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldsbedrag van f 6000,- (zesduizend gulden), geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, tezamen met zijn mededader, opzettelijk die [slachtoffer] heeft vastgepakt en vastgehouden en met kracht tegen het lichaam heeft geslagen en/of die [slachtoffer] (terwijl deze werd vastgehouden) met een stok of staaf of pijp tegen het lichaam heeft geslagen, en daarbij heeft geroepen: "als ik het geld niet terug krijg schiet ik jou dood" en "geef mij het geld anders maak ik jou af", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
B. op 3 juli 1998 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en auto- en huissleutels, toebehorende aan [slachtoffer].
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, onder 2 en onder 3 subsidiair onder A en B meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
PRO MEMORIE
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van die wet juncto artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef en onder B (oud) van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van die wet.
Het onder 3 bewezen verklaarde is onder A als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste lid en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht junctis artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2e, en artikel 45 van dat wetboek en onder B als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 310 van dat wetboek.
De bewezen verklaarde feiten moeten worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar. Verdachte is in hoger beroep gekomen. De rechtbank heeft het onder 3 primair ten laste gelegde bewezenverklaard en dit gekwalificeerd als: "Diefstal door twee of meer verenigde personen". De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, onder meer terzake van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde, opleverend de misdrijven: "Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" en "Diefstal door twee of meer verenigde personen".
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan de kleinhandel en de tussenhandel in cocaïne gedurende een periode van enkele jaren. Cocaïne is een voor de volksgezondheid zeer schadelijke stof. Voorts is van algemene bekendheid dat gebruikers van cocaïne hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Derhalve komt alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking.
Verdachte is aanvankelijk opgetreden als straathandelaar in cocaïne. Ook in woningen is door verdachte cocaïne verkocht. Na de beginperiode is de rol van verdachte geleidelijk groter geworden en heeft hij zich ontwikkeld tot tussenhandelaar, die vooral andere dealers van cocaïne voorzag. De door hem gedurende een periode van ongeveer vijf jaren verkochte en afgeleverde hoeveelheid cocaïne heeft ongeveer twee kilo bedragen. Deze hoeveelheid vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde.
Niet naar voren is gekomen dat verdachte in georganiseerd verband heeft geopereerd.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de kleinhandel in hashish. Gedurende een periode van ongeveer drie jaren heeft verdachte hashish verkocht aan diverse particuliere personen, maar ook aan eigenaars van koffieshops.
Tenslotte heeft verdachte op de openbare weg samen met [medeverdachte] gepoogd [slachtoffer] een geldsbedrag af te persen en heeft hij de telefoon en de auto- en huissleutels van [slachtoffer] gestolen. Bij deze poging tot straatroof is [slachtoffer] door verdachtes mededader met een slagwapen tegen het lichaam geslagen en is hij woordelijk met de dood bedreigd.
Bij de strafoplegging heeft het hof enerzijds ten voordele van verdachte rekening gehouden met het gegeven dat hij niet eerder is veroordeeld terzake van een Opiumwetdelict. Anderzijds is ten bezware van de verdachte in aanmerking genomen dat verdachte op het gebied van geweldsdelicten geen onbeschreven blad is en hij voorts blijkens zijn ontkennende houding ter terechtzitting geen enkel inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen.
Onder deze omstandigheden is een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar gerechtvaardigd. Het hof acht geen termen aanwezig een straf op te leggen als door de advocaat-generaal gevorderd.
Bij gelegenheid van het onderzoek naar het feit waarvoor de verdachte is vervolgd, zijn de in de beslissing als zodanig te noemen voorwerpen in beslag genomen. Zij behoren aan de verdachte toe, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Uit de aard van de voorwerpen volgt dat zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken.
Het hof heeft bij zijn beslissing deze voorwerpen als een gezamenlijkheid van voorwerpen opgevat, waarop het voorgaande van toepassing is.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De oplegging van straf en maatregel is gegrond op de artikelen: 10, 27, 36b, 36d, 45, 57, 63, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen: 2, 3 (oud), 10, 11 en 13 van de Opiumwet.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 subsidiair onder A en B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, onder 2 en onder 3 subsidiair onder A en B meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
sub 1: "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd";
sub 2: "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd";
sub 3:
A: "Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen";
B: "Diefstal door twee of meer verenigde personen".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaar.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 27,40 gr hashish, kleur bruin
- 0,40 gr hashish, kleur bruin en
- 132,60 gr hashish, kleur groen.
Dit arrest is gewezen door Mr. Huurman-van Asten, als voorzitter
Mrs. Harmsen en de Jonge, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Looijmans, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 januari 2000.
verdachte:
[verdachte],
geboren te Curacao, op 10 juli 1971,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring "Overmaze" te Maastricht
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 22 april 1999 ter zake van:
sub 1: "Medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", sub 2: "Medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", sub 3: "Diefstal, terwijl het feit wordt begaan door twee of meer verenigde personen",
veroordeeld tot:
een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaar met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, met onttrokkenverklaring aan het verkeer van het beslag, te weten:
- 27,40 gram hashish, kleur bruin
- 0,40 gram hashish, kleur bruin en
- 132,60 gram hashish kleur groen,
met bevel tot teruggave aan verdachte van de overige onder inbeslaggenomen zoals hiervoor onder 11.4 vermeld vonnis is omschreven, met vrijspraak van hetgeen onder sub 1, sub 2 en sub 3 primair meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard.