Jurisprudentie
AD8952
Datum uitspraak2000-04-07
Datum gepubliceerd2004-10-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-000536-99
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-10-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-000536-99
Statusgepubliceerd
Indicatie
Poging tot doodslag (meermalen gepleegd). Poging tot zware mishandeling. Bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht. Mishandeling. Mishandeling (meermalen gepleegd).
7 jaar gevangenisstraf.
7 jaar gevangenisstraf.
Uitspraak
Parketnummer: 21-000536-99
Uitspraak dd.: 7 april 2000
TEGENSPRAAK
GERECHTSHOF TE ARNHEM
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 25 februari 1999 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] (Joegoslavië) 1968,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Groningen te Groningen.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 maart 2000 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd, zoals deze telastelegging in hoger beroep is gewijzigd, dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de telastelegging bijlage IIb)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Beroep op nietigheid van de dagvaarding t.a.v. feit 5
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte een beroep gedaan op nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 5, overeenkomstig zijn pleinota, welke aan het verkort proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting is gehecht.
Het hof is van oordeel dat dit beroep op nietigheid dient te worden verworpen, aangezien het onder 5 telastegelegde voldoet aan de eisen die de wet en met name artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering aan de telastelegging stelt. Bovendien is bij de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gebleken dat het de verdachte in voldoende mate duidelijk was waartegen hij zijn verdediging moest voeren.
Na het pleidooi heeft de advocaat-generaal een vordering tot wijziging van het onder 5 telastegelegde gedaan. De raadsman heeft geconcludeerd dat de vordering tot wijziging weliswaar inhoudelijk niet op bezwaren stuit en dat het hof na een eventuele toewijzing de zaak niet behoeft aan te houden, maar dat de vordering in een zo laat stadium van de procedure is gedaan, dat van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet meer kan worden gesproken. Het hof heeft beslist dat de vordering tot wijziging van het telastegelegde onder 5 kan worden toegewezen en dat het onderzoek kan worden voortgezet. De raadsman heeft gesteld dat de dagvaarding, voorzover het het onder 5 telastegelegde betreft, ook na de toegelaten wijziging nietig dient te worden verklaard, aangezien onvoldoende duidelijk is wat verdachte wordt verweten.
Het hof is van oordeel dat de dagvaarding voorzover het betreft het onder 5 telastegelegde, ook na wijziging, geldig is nu de omschrijving van het feit voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Door de toegelaten wijziging is het feit nader geconcretiseerd. Ook het beroep op schending van artikel 6 van het EVRM faalt. Het hof stelt voorop dat de vordering tot wijziging en de beslissing daarop geheel in overeenstemming is met de nationale regelgeving. Niet gebleken is dat er sprake is van een niet eerlijke berechting. De raadsman heeft niet naar voren gebracht welk concreet verdedigingsbelang geschaad is. Van de mogelijkheid om na het toelaten van de wijziging van de telastelegging aanhouding te vragen om de verdediging nader voor te bereiden heeft de raadsman uitdrukkelijk afstand gedaan.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 en 5 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. hij op tijdstippen in de periode van 29 oktober 1998 tot en met 02 november 1998 in de gemeente Deventer en elders in Nederland, telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, telkens met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een balk en een riem en imperiaalstang en stok en een bezem en een paraplu hard op het hoofd en enig ander deel van het lichaam heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 20 oktober 1998 in de gemeente Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen hard tegen het hoofd en/ of tegen enig ander deel van het lichaam heeft geslagen/ gestompt en/ of geschopt/ getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op 17 juni 1998 in de gemeente Deventer [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk deze dreigende woorden toegevoegd: "de volgende keer als ik je tegenkom, maak ik je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4. hij op of omstreeks 17 juni 1998 in de gemeente Deventer opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd heeft geslagen/ gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
5. hij op meer tijdstippen in de periode van 05 november 1992 tot en met 19 oktober 1998 in de gemeente Deventer en/ of elders in Nederland telkens opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer] heeft geslagen met een riem of een trekker of een paaltje en/ of heeft gestompt en/ of geschopt en/ of gesneden/ gestoken, wardoor deze letsel heeft bekomen en/ of pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overwegingen omtrent het bewijs
Op nader in de pleinota verwoorde gronden heeft de raadsman betoogd dat de door [slachtoffer] jegens verdachte afgelegde belastende verklaringen niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, aangezien deze verklaringen niet betrouwbaar zijn. De raadsman heeft ter toelichting in het bijzonder verwezen naar het verslag van een psychologisch onderzoek ten aanzien van getuige [slachtoffer] door P.J. Prins, N.I.P. psycholoog en Organisatie-kundige S.I.O.O., d.d. 13 maart 2000.
Het hof ziet in het door de raadsman aangevoerde geen aanleiding om de jegens verdachte door de getuige [getuige] afgelegde verklaringen buiten beschouwing te laten. Gelet op de psychologische rapportage is er aanleiding om alle verklaringen van de getuige [getuige] met de nodige behoedzaamheid in de beschouwing te betrekken. Het hof begrijpt de rapportage ook zo dat voor alle verklaringen - en derhalve niet enkel voor de jegens verdachte belastende verklaringen - van bedoelde getuige geldt dat van de betrouwbaarheid van de verklaringen niet zonder meer mag worden uitgegaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de getuige [getuige] een in hoofdzaak voor de verdachte ontlastende verklaring afgelegd. Het hof hecht echter geloof aan de eerder door deze getuige afgelegde belastende verklaringen. Die verklaringen zijn immers kort na het onder 1 telastegelegde feit min of meer spontaan afgelegd. Die verklaringen zijn voorts vrij gedetailleerd en worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder de deels bekennende verklaringen van verdachte.
Ter terechtzitting heeft de verdachte betoogd dat zijn verklaringen bij de politie tot stand zijn gekomen nadat de verhorende politieambtenaren ontoelaatbare druk op hem hebben uitgeoefend, onder andere door hem foto's van zijn kinderen te tonen en te zeggen dat hij ze nooit meer zou zien, als hij niet zou bekennen.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte in zijn algemeenheid op deze of enigerlei andere wijze onder ontoelaatbare druk is gezet bij het afleggen van zijn verklaringen, terwijl meer in het bijzonder met betrekking tot het beweerdelijk tonen van de foto's geldt dat zulks in het geheel niet uit de stukken naar voren komt, ook niet eerder aan de orde is gesteld, doch eerst bij het laatste woord van verdachte in hoger beroep is opgemerkt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Poging tot:
Doodslag;
meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Poging tot:
Zware mishandeling.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Mishandeling.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Mishandeling;
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte en zijn draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldiggemaakt aan een reeks van strafbare feiten, onder andere bestaande uit een langdurige, stelselmatige en mensonterende terreur jegens het slachtoffer [slachtoffer], uitmondende in de gewelddadige climax zoals onder 1 is bewezenverklaard. Naar het oordeel van het hof is bij een dergelijke reeks van ernstige misdragingen slechts een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Onder deze omstandigheden is een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren gerechtvaardigd.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 primair en/of 5 telastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 45, 57, 285, 287, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 en 5 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2 Imperialdragers, merk Thule; 1 riem, kleur zwart; 1 bezem, kleur rood; 1 houten balk;
1 stuk ijzer; 2 messen; 1 bezem, kleur bruin; 1 ijzeren buis; 1 paraplu, kleur grijs.
Gelast de teruggave aan [verdachte] of [getuige], [adres] te [woonplaats] van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 jas; 1 rok, kleur bruin; 1 trui, kleur zwart; 1 shirt, kleur wit; 1 badhanddoek;
1 slip, kleur wit; 1 panty, kleur zwart; 1 theedoek; 1 badhanddoek; 1 shirt, kleur zwart; 1 rok, kleur beige, 1 fototas, kleur blauw, merk Samsonite, inhoudende 2 camera's,
1 flitser, 2 lampjes; 1 fototoestel, kleur zwart, merk Nikon F50;
1 flitser, kleur zwart, merk TOPCA 330 AF; 2 fotorollen, merk supra;
1 fototoestel, kleur grijs, merk CANON ixua; 3 fotoalbums; 17 mapjes met foto's en negatieven.
Aldus gewezen door
mr Buyne, voorzitter,
mrs Sinia en Vegter, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Schuyt, griffier,
en op 7 april 2000 ter openbare terechtzitting uitgesproken.