Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD8558

Datum uitspraak2000-10-17
Datum gepubliceerd2004-10-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-001431-00
Statusgepubliceerd


Indicatie

Doodslag (slachtoffer met een geweer doodgeschoten). Voorhanden gehad: 4 geweren, 1 gasrevolver, 1 geluiddemper en 105 div. patronen.
10 jaar gevangenisstraf.


Uitspraak

arrestnummer rolnummer 23-001431-00 datum uitspraak 17 oktober 2000 tegenspraak Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 26 april 2000 in de strafzaak onder parketnummer 16/110382-99 tegen [verdachte], geboren te [plaats] 1961, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Arnhem. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 12 april 2000 en in hoger beroep van 3 oktober 2000. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. De tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen. De bewezenverklaring Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, met dien verstande dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde: hij in de nacht van 8 op 9 juni 1999 te Utrecht opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, met een geweer, geschoten op en in de richting van het lichaam van die [slachtoffer], ten gevolge waarvan die [slachtoffer] in de borst werd geraakt en het borstbeen en het hart en een hartzakje en een long werden geraakt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] door een - na een inschot in de borst opgetreden perforatie van het hart en een long en een massale inwendige bloeding - is overleden; ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde: hij in de nacht van 8 op 9 juni 1999 te Utrecht een of meer wapens van categorie II en categorie III en munitie van categorie II en categorie III voorhanden heeft gehad, hebbende hij, verdachte, alstoen aldaar voorhanden gehad: - een geweer, merk Marocchi (type SM64, kaliber .22) en - een kogelgeweer, merk Winchester (model 1000, kaliber .243) en - een gasrevolver, merk ME (model 70GS, kaliber 6 mm) en - een jachtgeweer, merk Iver Johnson (kaliber 20 mm) en - een grendelgeweer, merk Birmingham Small Arms Compagnie en - een geluiddemper en - acht jachtpatronen, Merk Gambore super steel en - veertien kogelpatronen en - vijftig patronen en - twintig kogelpatronen en - zeven jachtpatronen en - zes gaspatronen. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: doodslag; ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot méér dan een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. De op te leggen straf De verdachte is bij voormeld vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht terzake van feit 1 (doodslag) en feit 2 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep doen instellen. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de verdachte terzake van feit 1 (moord) en feit 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen: Verdachte heeft, toen hij lawaai bij de voordeur hoorde en zijn vriendin hem te hulp riep, vanuit de slaapkamer een geladen geweer gepakt, heeft dit wapen doorgeladen en is met dit doorgeladen wapen naar de voordeur gelopen. Toen hij bemerkte dat de ex-partner van zijn vriendin, [slachtoffer], zich aan de overzijde van de straat ophield en zag dat [slachtoffer] in de richting van zijn woning kwam lopen, heeft verdachte het geweer op [slachtoffer] gericht en geschoten. [slachtoffer] is ten gevolge van dit schot nagenoeg ter plekke overleden. Naar verdachte heeft verklaard werden hij en zijn vriendin regelmatig door die [slachtoffer] lastig gevallen omdat deze, veelal in beschonken toestand verkerende, ruzie kwam maken over het kind dat uit de relatie tussen [slachtoffer] en de vriendin van verdachte geboren was. Naar zeggen van verdachte was voor hem – toen [slachtoffer] wederom voor de deur stond – de grens bereikt. Het hof acht het volstrekt onacceptabel dat verdachte er voor heeft gekozen om een voor hem onaangename situatie met vuurwapengeweld op te lossen en daarbij gericht te schieten, waardoor [slachtoffer] dodelijk werd getroffen. Verdachte heeft [slachtoffer], die in de kracht van zijn leven was, dit leven benomen en daardoor diep leed aan diens nabestaanden toegebracht. In de woning van verdachte en zijn vriendin is een groot aantal vuurwapens en een aanzienlijke hoeveelheid munitie aangetroffen. Verdachte heeft, naar hij zelf heeft verklaard, kennis van wapens en was derhalve op de hoogte van de werking en de vernietigende kracht van vuurwapens, zoals het door hem gebruikte geweer. Door een dergelijk levensdelict wordt de rechtsorde ernstig geschokt. Bovendien versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van onrust en onveiligheid. Blijkens een op naam van verdachte gesteld uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 7 september 2000, is verdachte reeds meerdere malen veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder in 1994 voor een poging tot doodslag. Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de navolgende over verdachte uitgebrachte rapporten: -een briefrapport van 20 augustus 1999 en een psychologisch rapport van 26 januari 2000, beide opgemaakt door drs. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog, -een psychiatrisch rapport van 13 februari 2000, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, zenuwarts, -een voorlichtingsrapport van 10 april 2000, opgemaakt door H.A. van Lunen, verbonden aan de Reclassering Nederland. Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat verdachte, die volledig toerekeningsvatbaar is, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur moet worden opgelegd. Het hof gaat daarbij - gelet op het onder 1 bewezenverklaarde - in zoverre boven de eis van de advocaat-generaal uit dat moord niet bewezen wordt geacht, maar dat desondanks een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren passend en geboden is. De op te leggen maatregel De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: de nummers 1, 3 tot en met 11, 14 tot en met 29 en 31, zoals vermeld op aan dit arrest gehechte beslaglijst, voor zover daarvan - gelet op het proces-verbaal van politie regio Utrecht, mutatienummer Pl0941/99-573071, dossier-paragraaf 156 - door de verdachte geen afstand is gedaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan en die voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Het inbeslaggenomen voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, te weten: nummer 2, zoals vermeld op aan dit arrest gehechte beslaglijst, voor zover daarvan - gelet op het proces-verbaal van politie regio Utrecht, mutatienummer Pl0941/99-573071, dossier-paragraaf 156 - door de verdachte geen afstand is gedaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dat voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten is aangetroffen en kan dienen tot het begaan van een soortgelijk feit. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 36 b, 36c, 36d, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie. De beslissing Het hof: vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan; verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij; verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert; verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar; veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van TIEN JAREN; bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht; verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: de nummers 1, 2 en 3 tot en met 11, 14 tot en met 29 en 31, zoals vermeld op aan dit arrest gehechte beslaglijst, voor zover daarvan door de veroordeelde geen afstand is gedaan. Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Bockwinkel, Schreuder en Van Altena, in tegenwoordigheid van Huizenga als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 oktober 2000. mr. Schreuder is buiten staat het verkorte arrest mede te ondertekenen.