Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD8513

Datum uitspraak2002-01-24
Datum gepubliceerd2002-01-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11.005205-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer : 11.005205-01. Datum uitspraak : 24 januari 2002. Strafvonnis van de rechtbank te Dordrecht. 1. Onderzoek van de zaak. In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht tegen [Verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats verdachte], heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de rechtbank te Dordrecht het navolgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting van 10 januari 2002 op de grondslag van de tenlastelegging. Zij heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de verdediging, naar voren gebracht door verdachte en de raadsman van verdachte mr. L.P. Quist, advocaat te Dordrecht. 2. De tenlastelegging. Aan verdachte is ten laste gelegd, hetgeen vermeld staat in de dagvaarding, waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd. 3. De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte: in de periode van 06 maart 2000 tot en met 06 juli 2000 te Zwijndrecht en te Lunteren, meermalen, door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte telkens - zijn penis in haar vagina gebracht en/of geduwd en - de ontblote vagina gelikt van die [slachtoffer] en - die [slachtoffer] getongzoend en - de ontblote vagina en borsten en billen en buik en rug gestreeld en betast en - zich laten aftrekken en pijpen door die [slachtoffer] en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte telkens - die [slachtoffer] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, heeft gebracht en met zijn psychische overwicht, dat hij, verdachte, op die [slachtoffer] had verworven, die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes, wil heeft onderworpen en de wil van die [slachtoffer] heeft gemanipuleerd en als leraar en vertrouwenspersoon en schooldecaan een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht over die [slachtoffer] heeft gehad en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan; Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte dient hiervan derhalve te worden vrijgesproken. 4. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. 4.1. Nadere bewijsoverweging Met betrekking tot de bewezenverklaring overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft toegegeven dat de bewezenverklaarde feiten door hem gepleegd zijn, doch volgens zijn verklaring was er geen sprake van dat het slachtoffer daartoe gedwongen werd. Deze stelling wordt door het slachtoffer weersproken. Weliswaar was er geen sprake van geweld, doch de verdachte had door andere feitelijkheden dan geweld het slachtoffer in een zodanige positie gebracht, dan zij niet anders kon dan zich de bewuste handelingen te laten welgevallen, hetgeen voor de verdachte ook duidelijk moet zijn geweest, daar hij ze immers doelbewust in een afhankelijke positie had gebracht. Dit klemt des te meer nu het slachtoffer lichamelijk en geestelijk in een niet-stabiele toestand verkeerde en uit haar eigen gezinssituatie was weggehaald. Bovendien heeft verdachte bepaald niet bijgedragen aan het herstel van de band tussen het slachtoffer en haar ouders, en is hij onzorgvuldig en escalerend omgegaan met de destijds ontstane verdenking van sexueel misbruik waarvan aangeefster het slachtoffer zou zijn geworden, van welk sexueel misbruik overigens inmiddels door aangeefster is verklaard dat daarvan nimmer sprake is geweest. Dit alles heeft de afhankelijke positie van aangeefster alleen maar versterkt. Daarnaast is hier sprake van een jeugdig slachtoffer die in de bewezenverklaarde periode de leeftijd van 16 jaar bereikte en het voor verdachte duidelijk geweest moet zijn dat hij een geestelijk overwicht op haar had. 5. De benoeming van de feiten. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op: Verkrachting, meermalen gepleegd telkens strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. 6. De strafbaarheid van verdachte. Bij het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken, dat strafuitsluitingsgronden van toepassing zijn, zodat verdachte strafbaar is voor de door hem gepleegde feiten. 7. De straf. 7.1. De vordering van de officier van justitie. De officier van justitie heeft – het primair tenlastegelegde bewezen achtend - gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met verplichte reclasseringsbegeleiding, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren. 7.2. De verdediging. De raadsman heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd. 7.3. De door de rechtbank op te leggen straf. De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer vier maanden schuldig gemaakt aan het plegen van sexuele handelingen met een jong meisje, die zijn te kwalificeren als verkrachting. Verdachte bekleedde op de school, waar dit meisje haar opleiding volgde zowel de functie van een van haar leraren als die van haar vertrouwenspersoon. Bovendien bekleedde verdachte de functie van ouderling in de geloofsgemeenschap waartoe ook het slachtoffer en haar familie behoorde. Ten tijde van een lichamelijke en ook geestelijke crisis nam verdachte het meisje - zonder de schoolleiding daaromtrent te informeren - in zijn gezin op. Gebruik makend van zijn overwicht en een reeds bestaande vertrouwensrelatie wist verdachte het meisje tot steeds intiemere sexuele gedragingen te bewegen. Verdachte schond daarmee niet alleen de integriteit van het lichaam van dit meisje, maar aanvaardde tevens het risico van de traumatische gevolgen voor de psyche van dit meisje. Zulks is niet alleen maatschappelijk zeer verwerpelijk, doch het brengt ook gevoelens van verontwaardiging en onrust in onze samenleving teweeg. Als burger moet men er op kunnen vertrouwen, dat de leraren aan wie men zijn kinderen toevertrouwt dat vertrouwen niet zullen beschamen, zeker niet als zij door de schoolleiding als vertrouwenspersoon zijn aangesteld. Verdachte heeft dit vertrouwen in ernstige mate geschonden. Het door verdachte onder voormelde omstandigheden begane feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van enige duur. De rechtbank vindt evenwel in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals gerelateerd in het reclasseringsrapport d.d. 19 juli 2001 en zoals overigens ter zitting gebleken, alsmede uit de rapportage van de forensisch psychiater D. van der Meer d.d. 21 mei 2001 en van de forensisch psycholoog B. Koudstaal d.d. 5 oktober 2001, de omstandigheid, dat verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is gekomen, het feit dat verdachte spijt heeft betoond en zich naar behoren blijkt in te zetten bij een reeds aangevangen therapie, aanleiding om een gedeelte van de overwogen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, te weten zes maanden, geheel voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank zal aan de voorwaardelijk straf als bijzondere voorwaarde verbinden verplicht contact met de reclassering, zulks met deelname aan een behandeling in Het Dok . Verdachte zal in de gelegenheid worden gesteld het onvoorwaardelijk deel van voormelde vrijheidsstraf te vervangen door een werkstraf van 240 uren. 8. De vordering van de benadeelde partij, [Benadeelde partij], wonende te [woonplaats benadeelde partij], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter vergoeding van de schade die zij door toedoen van verdachte heeft geleden. Zij heeft gesteld een immateriële schade van fl. 15.000,- te hebben geleden. Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid niet betwist. Wel is de door de benadeelde partij gestelde hoogte van de schade betwist. De officier van justitie heeft gevorderd de civiele vordering toe te wijzen en tevens een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ten aanzien van deze gevorderde immateriële schade, zal de rechtbank aan de benadeelde partij –als voorschot- een bedrag van €5.000,- toewijzen en de vordering voor het resterende gedeelte niet-ontvankelijk verklaren, aangezien zij niet eenvoudig van aard is, onder bepaling dat dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Een en ander met dien verstande dat voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de schade tot het toegewezen bedrag de opgelegde maatregel doet vervallen; 9. De toegepaste wetsartikelen. De opgelegde straf en maatregel berust, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht. 10. DE BESLISSING. De rechtbank: Verklaart het door de officier van justitie aan verdachte ten laste gelegde bewezen zoals onder 3. omschreven; Verklaart, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 5. vermelde strafbare feit; Verklaart verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde feit; Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, bij een van de projecten van Bureau Alternatieve Straffen van de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Dordrecht; Beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van eenhonderdentwintig dagen; Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde straf op het verrichten van een werkstraf in mindering wordt gebracht; Bepaalt de maatstaf voor de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op 2 uur per dag; Veroordeelt hem tevens tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die hierbij wordt bepaald op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Dordrecht, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt ook indien dit inhoudt een verplichte deelname aan een behandeling bij ‘t Dok te Rotterdam of een andere instelling; Verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde; Legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van €5.000,- (vijfduizend euro) ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [woonplaats benadeelde partij]; Bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen. Veroordeelt verdachte tegen kwijting aan [benadeelde partij], wonende te [woonplaats benadeelde partij] te betalen, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken – daaronder begrepen de eventuele incassokosten – tot deze uitspraak begroot op nihil. Bepaalt dat voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de schade tot het toegewezen bedrag de opgelegde maatregel doet vervallen; Verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk voor het resterende gedeelte van de vordering en bepaalt dat dit gedeelte slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter; Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij; Dit vonnis is gewezen door mrs. H.W. Behrens, voorzitter, A.P. Hameete en E.C. Koekman, rechters, in tegenwoordigheid van H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 24 januari 2002.