Jurisprudentie
AD8333
Datum uitspraak2000-02-17
Datum gepubliceerd2002-01-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000534-99
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-01-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000534-99
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Parketnummer: 24-000534-99
Arrest d.d. 17 februari 2000 van het gerechtshof te Leeuwarden, derde meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen d.d. 20 mei 1999 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op 2 september 1978 te Yaounde,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI De Grittenborgh,
Kinholtsweg 7 7909 CA Hoogeveen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Groningen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf als in het vonnis nader omschreven, en heeft voorts op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 20 mei 1999 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 7 februari 2000 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
Gehoord zijn:
De advocaat-generaal zowel in diens voordracht van de zaak alsook in diens vordering, alsmede de verdachte zo in zijn antwoorden als in de middelen van verdediging door en namens hem aangevoerd.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Het hof neemt uit het beroepen vonnis over de daar vermelde inhoud van de inleidende dagvaarding, zoals door de eerste rechter verbeterd gelezen.
Bewezenverklaring.
(zie de aangehechte, uitgestreepte telastelegging)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf:
primair: doodslag.
Strafbaarheid.
Ter 's hofs terechtzitting heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweer-exces, daarbij onder meer aanvoerende - zakelijk weergegeven - dat verdachte onverhoeds door het slachtoffer met een hamer op het hoofd werd geslagen, welke aanval bij verdachte een heftige gemoedsbeweging tot gevolg had die zijn reactie verontschuldigbaar maakt.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt. Uit de verklaring van verdachte tegenover de politie afgelegd op 6 februari 1999 (dossierparagraaf 2.1.15) leidt het hof het volgende af:
- verdachte lag in de slaapkamer van de woning van het slachtoffer [slachtoffer] te slapen toen hij onverhoeds door die [slachtoffer] met een hamer op het hoofd werd geslagen;
- verdachte begint kort daarop hiertegen terug te vechten;
- al vechtend bereiken verdachte en [slachtoffer] via de gang de woonkamer;
- in de woonkamer gaat het gevecht vervolgens door;
- op een bepaald moment hoort verdachte in de woonkamer dat [slachtoffer] tegen hem sprak en zei "[verdachte] stop ermee". Verdachte zou hierop hebben geantwoord: "Wat ga je me nu vertellen, overal bloed". Hierbij zou verdachte zijn handen hebben laten zien, die onder het bloed zaten. [slachtoffer] zou hierop wederom
hetzelfde hebben gezegd: "Stop ermee". Verdachte zou hierop weer geantwoord hebben: "Wat stop, je wilt me doodmaken".
- vervolgens zou getuige [getuige] zich met het gesprek hebben bemoeid;
- tijdens deze woordenwisseling werd er niet gevochten;
- verdachte zou hierna [slachtoffer] weer tegen het gezicht hebben geslagen;
- het gevecht tussen verdachte en [slachtoffer] gaat hierop verder en verplaatst zich naar buiten, waarbij verdachte en [slachtoffer] op de galerij op de grond belandden.
Het hof leidt uit voormelde omstandigheden af dat zich kort na de aanval door [slachtoffer] met de hamer en het daarop volgende gevecht tussen verdachte en [slachtoffer], een periode is geweest waarin beide partijen met elkaar spraken en dat daarbij niet is gevochten. Nu verdachte vanaf dat moment niet meer door [slachtoffer] werd aangevallen, kan vanaf dat moment niet meer worden gesproken van een noodweersituatie. Vervolgens begint verdachte zelf weer met het slaan van [slachtoffer] en zet het gevecht zich uiteindelijk voort op de galerij. Op grond van bovenstaande is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat het opnieuw aanvangen van de vechtpartij en het voortzetten daarvan op de galerij het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de eerdere aanval van het latere slachtoffer. Het verweer van de raadsman dient derhalve te worden verworpen.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advo-
caat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren.
Het hof heeft zich bij de bepaling van de op te leggen straf laten leiden door de volgende overwegingen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, waarbij hij het voorwaardelijk opzet op het van het leven beroven van een ander heeft gehad, namelijk door het slachtoffer tegen het hoofd te slaan en diens hoofd tegen een hard oppervlak te slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor zodanig hersenletsel opgelopen dat hij daaraan is overleden. Voorts is het hof uit de inhoud van een verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatie te Almelo d.d. 28 december 1999 gebleken dat verdachte eerder ter zake van misdrijven, waarbij geweld een rol speelde, is veroordeeld.
Eén en ander brengt mee dat aan verdachte een vrijheidsstraf van lange duur dient te worden opgelegd.
Het is hof is evenwel van oordeel dat verdachtes handelen een reactie was op uitgesproken vreesaanjagend gedrag van het slachtoffer; deze omstandigheid maakt verdachtes handelen niet gerechtvaardigd of verontschuldigbaar, maar dient wel een matigende invloed te hebben op de op te leggen straf.
Op grond van het vorenoverwogene acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend.
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
Bij vonnis d.d. 16 november 1998 van de arrondissementsrechtbank te Groningen, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaar
delijk met een proeftijd van twee jaren.
Voormeld vonnis is onherroepelijk geworden op 1 december 1998, nu hiertegen geen rechtsmiddel is aangewend.
Bij vordering d.d. 13 april 1999 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de straf, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, omdat verdachte zich voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het hiervoor bewezenverklaarde feit.
Het hiervoor bewezenverklaarde feit is begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Het hof zal op grond daarvan de tenuitvoerlegging gelasten van de gevangenisstraf voor de duur van drie maanden de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis d.d. 16 november 1998.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld primair telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart dit feit en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren;
beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen d.d. 16 november 1998 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
- Dit arrest -
Dit arrest is aldus gewezen door mrs Kalsbeek, raadsheer, als voorzitter, Poelman en Van der Molen, raden, in tegenwoordigheid van mr Mulder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2000 door de raadsheer mr Poelman voornoemd, zijnde mr Van der Molen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
type: NV