Jurisprudentie
AD8260
Datum uitspraak2001-12-17
Datum gepubliceerd2002-02-04
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/64561
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-02-04
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/64561
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / staandehouding / binnentreden.
De vreemdeling stelt dat het binnentreden zonder toestemming en zonder legitimatie heeft plaatsgevonden. In de machtiging tot binnentreden is niet gespecificeerd wie daarbij tot binnentreden wordt gemachtigd.
Verweerder wordt niet gevolgd in zijn betoog dat de geschonden bepaling niet strekt tot bescherming van eiser, omdat hij geen (hoofd)bewoner is. Uit de wetsgeschiedenis van de Awbi blijkt dat de vraag of iemand bewoner is moet worden beantwoord op basis van de bestemming die feitelijke aan de betreffende ruimte wordt gegeven. Of iemand wel of niet aldaar in de GBA is ingeschreven wordt derhalve niet doorslaggevend geacht. De onregelmatigheden met betrekking tot het binnentreden maken de binnentreding niet onrechtmatig maken, omdat eiser daardoor niet in zijn belangen geschaad moet worden geacht. Daarvoor is het volgende redengevend. De politieagenten hebben aan de bewoners medegedeeld wie zij waren, zij deelden het doel van hun komst mede en toonden de machtiging. De politieambtenaren hebben zich niet gelegitimeerd, omdat de bewoners daarnaar niet vroegen en omdat zij veronderstelden dat het de bewoners uit hun verschijning wel duidelijk zou zijn dat zij met politie van doen hadden. Uit het proces-verbaal van 4 december 2001 blijkt daarnaast dat de machtiging tot binnentreden is opgemaakt op een tijdstip waarop nog niet duidelijk was welke politieambtenaren daadwerkelijk zouden binnentreden, omdat op dat moment nog onduidelijk was hoe de taken in de nachtdienst zouden worden verdeeld. Verzuimd is om alsnog de namen op de machtiging te vermelden, toen de taakverdeling wel duidelijk was.
Beroep ongegrond.
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zitting houdende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: AWB 01/64561
Datum uitspraak: 17 december 2001
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in samenhang met artikel 94, eerste en derde lid, van de Vreemdelingenwet
2000 (Vw 2000)
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000,
toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1976,
van Bulgaarse nationaliteit,
verblijvende in het politiebureau te Raalte,
gemachtigde mr. P.J.N. Aarnoudse,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder,
gemachtigde drs. H.W. Pieters,
ambtenaar bij de IND.
Het procesverloop
Op 29 november 2001 is de vreemdeling in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vw 2000. Op 3 december 2001 heeft verweerder een kennisgeving aan de rechtbank gestuurd zoals bedoeld in artikel 94 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), via hetwelk de vreemdeling geacht wordt beroep te hebben ingesteld tegen de maatregel van bewaring. De maatregel van bewaring is op 10 december 2001 opgeheven. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 december 2001. De vreemdeling is aldaar niet verschenen, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De beoordeling
1. De vreemdeling is op 29 november 2001, na toepassing van het bepaalde in artikel 53, eerste lid, Vw 2000, om 04.55 uur staandegehouden in de woning gelegen aan de Graven 13 te Deventer. Om 05.05 uur is hij opgehouden en om 11.30 in bewaring gesteld.
2. De vreemdeling heeft betoogd dat de bewaring onrechtmatig is, omdat die als verboden vrucht moet worden beschouwd van het onrechtmatig binnentreden van de woning van de vreemdeling. De verbalisanten zijn immers, in strijd met de Algemene Wet op het Binnentreden (Awbi), binnengetreden zonder toestemming van de bewoners, zonder geldige machtiging en zonder zich te legitimeren. Desgevraagd heeft de gemachtigde van de vreemdeling ter zitting verklaard zich voor wat betreft de toepassing van artikel 6:22 van de Awb in dit kader te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Verzocht wordt om schadevergoeding.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bewaring niet onrechtmatig is. De onregelmatigheden met betrekking tot het binnentreden maken de bewaring niet onrechtmatig. Uit het proces-verbaal van staandehouding van 29 november 2001 blijkt dat de verbalisant voorafgaand aan het binnentreden uit informatie van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) was gebleken dat op voornoemde perceel niemand stond ingeschreven. Nu derhalve geen hoofdbewoner aanwijsbaar is, moet worden geoordeeld dat de vreemdeling niet is getroffen in een belang dat de overtreden bepalingen van de Awbi beoogt te beschermen, aldus verweerder.
De verbalisanten hebben het vermoeden van illegaal verblijf op basis waarvan de vreemdeling is staandegehouden, ontleend aan de tip die tot het binnentreden heeft geleid, en niet aan (de inhoud van) het paspoort van de vreemdeling, zoals in het proces-verbaal van staandehouding van 29 november 2001 is vermeld.
4. Uit een proces-verbaal van 4 december 2001 is de rechtbank gebleken dat de binnentredende politieambtenaren zich niet hebben gelegitimeerd. Uit de machtiging tot binnentreden van 28 november 2001 kan daarnaast niet worden opgemaakt wie daarbij tot binnentreden gemachtigd wordt. De rechtbank stelt vast dat aldus is gehandeld in strijd met artikel 1, eerste lid, respectievelijk artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awbi.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat deze bepalingen niet strekken ter bescherming van de vreemdeling, omdat hij niet als (hoofd)bewoner kan worden beschouwd, aangezien hij niet in de GBA op Graven 13 was ingeschreven. Gelet op de Memorie van Toelichting bij de Awbi (TK, 1984-1985, 19073, nrs. 1-3, ps. 19-21) dient aan de begrippen ‘woning’ en ‘bewoner’ een ruime interpretatie te worden gegeven, waarbij de bestemming die aan de ruimte wordt gegeven allesbepalend is. In dit licht bezien is de rechtbank van oordeel dat moet worden aangenomen dat voornoemd perceel als woning van de vreemdeling dienst deed en dat hij dus als bewoner daarvan moet worden aangemerkt. De enkele omstandigheid dat de vreemdeling in de GBA niet op voornoemd perceel stond ingeschreven kan aan dit oordeel niet afdoen. De rechtbank laat hierbij meewegen dat verweerder de verblijfplaats van de vreemdeling kennelijk heeft aangemerkt als een woning en de vreemdeling als bewoner, nu het perceel eerst nadat daartoe een machtiging ingevolge de Awbi was verstrekt, is binnengetreden.
5. De rechtbank is evenwel van oordeel dat bovengeconstateerde onregelmatigheden de bewaring niet onrechtmatig maken.
Uit de stukken blijkt dat is binnengetreden door drie in uniform geklede politiemensen. Zij hebben de woning betreden na verbreking van een ruit van de voordeur. Bij aantreffen van de bewoners hebben zij hen medegedeeld wie zij waren, deelden zij het doel van hun komst mede en toonden zij de machtiging. De politieambtenaren hebben zich niet gelegitimeerd, omdat de bewoners daarnaar niet vroegen en omdat zij veronderstelden dat het de bewoners uit hun verschijning wel duidelijk zou zijn dat zij met politie van doen hadden.
Uit het proces-verbaal van 4 december 2001 blijkt daarnaast dat de machtiging tot binnentreden is opgemaakt op een tijdstip waarop nog niet duidelijk was welke politieambtenaren daadwerkelijk zouden binnentreden, omdat op dat moment nog onduidelijk was hoe de taken in de nachtdienst zouden worden verdeeld. Verzuimd is om alsnog de namen op de machtiging te vermelden, toen de taakverdeling wel duidelijk was.
Hoewel de rechtbank het niet naleven van genoemde voorschriften van de Awbi laakbaar acht, is zij gelet op het voorgaande van oordeel dat moet worden aangenomen dat de vreemdeling daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat namens de vreemdeling niet concreet is aangegeven in welk belang hij geschaad zou moeten worden geacht.
Derhalve kunnen de onregelmatigheden bij het binnentreden niet leiden tot het oordeel dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig moet worden geoordeeld.
6. Er is voorts niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het opleggen en/of het voortduren van de bewaring onrechtmatig moet worden geacht. Dit brengt mee dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet noch bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is.
7. Het beroep dient op grond van het voorgaande ongegrond te worden verklaard.
8. Aangezien het beroep ongegrond is, moet het verzoek om schadevergoeding, op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000, worden afgewezen.
9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.A.P. van der Roest en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2001 in tegenwoordigheid van mr. L.M. van den Berg als griffier.
de griffier de rechter
Met uitzondering van de beslissing over het verzoek om schadevergoeding kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt onder meer dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak dient te bevatten en dat artikel 6:6 van de Awb niet van toepassing is. Bij het beroepschrift dient een afschrift van de uitspraak overgelegd te worden.