Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD7175

Datum uitspraak2001-11-20
Datum gepubliceerd2001-12-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-000124-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 21-000124-01 Uitspraak dd.: 20 november 2001 TEGENSPRAAK GERECHTSHOF TE ARNHEM meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 22 november 2000 in de strafzaak tegen De verdachte, geboren te G. in het jaar 1956, wonende te N. Het hoger beroep De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 november 2001 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie De raadsman heeft betoogd dat sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen bij zijn client waar deze uitging van mededelingen van politiefunctionarissen danwel van voornemens bij de burgemeester over de afwezige strafwaardigheid van het in bezit hebben van een handelsvoorraad van (iets) meer dan 500 gram hashish. Het hof verwerpt dit verweer. Het primaat voor de vervolging in strafzaken ligt niet bij de burgemeester maar bij het openbaar ministerie. Waar in deze strafzaak geen indicaties aanwezig zijn dat het openbaar ministerie mogelijke voornemens van de burgemeester onderschreef mocht de verdachte niet gerechtvaardigd uitgaan van afwezige strafwaardigheid van het hem tenlastegelegde gedrag. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt verworpen. Het vonnis waarvan beroep Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan. De telastelegging Aan verdachte is telastegelegd dat: (zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II) Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III) Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf Het medeplegen van: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. Strafbaarheid van de verdachte Ambtshalve ziet het gerechtshof zich geplaatst voor de vraag of sprake is van verontschuldigbaar gedrag doordat verdachte op grond van een onjuiste voorstelling van zaken verschoonbaar heeft gedwaald. Naar het oordeel van het gerechtshof heeft verdachte zich in voldoende mate ingespannen om de merites van het justitieel beleid terzake de vervolgbaarheid van coffeeshophouders te achterhalen. In de voorliggende strafzaak is over een langere periode sprake van meerdere uitlatingen van het gemeentebestuur en de politie die bij verdachte de gedachte hebben doen postvatten dat zijn op zich strafwaardige gedrag binnen de grenzen van het recht viel. De snelle beleidswijziging van politie, resulterend in een strakkere handhaving van de wet, heeft niet bijgedragen aan het tijdig bijstellen van de verwachtingen bij verdachte. Dat hij daarbij dwaalde over het vervolgingsprimaat van het openbaar ministerie valt in de specifieke omstandigheden van het najaar 1999 niet toe te rekenen aan verdachte. Verdachte heeft zich verontschuldigbaar vergist terzake de feitelijke werking van het objectieve recht. Verdachte wordt ontslagen van rechtsvervolging. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld. Verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging. Aldus gewezen door mr Otte, voorzitter, mrs Groenhuijsen en Gillissen, raadsheren, in tegenwoordigheid van Post, griffier, en op 20 november 2001 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr Groenhuijsen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.