Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD7110

Datum uitspraak2001-09-18
Datum gepubliceerd2001-12-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/44707
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / vervolgkennisgeving / voortgangsrapportage. Aan de orde is een vervolgkennisgeving. Verweerder heeft op 7 september 2001 een model M 120-A (voorgangs)gegevens d.d. 27 juli 2001 overgelegd dat gelijkluidend is aan het in een eerder beroep overgelegde M 120-A. Verweerder heeft in een faxbericht d.d. 11 september 2001 aan de rechtbank meegedeeld dat de datum op de M 120-A onjuist was en had behoren te zijn 7 september 2001. Voorts zendt de gemachtigde van verweerder op 17 september 2001 een faxbericht aan de rechtbank met de mededeling niet ter terechtzitting te zullen verschijnen, dat er de afgelopen tijd geen nader identiteits / nationaliteitsgehoor is afgenomen en dat wekelijks wordt gerappelleerd bij de ambassade. De rechtbank heeft overwogen dat het formulier d.d. 27 juli 2001 dat op 7 september 2001 aan de rechtbank is verzonden kennelijk de stand van zaken per laatstvermelde datum beschrijft. De rechtbank heeft vervolgens geconstateerd dat dit formulier gelijkluidend is aan het M 120-A formulier van 27 juli 2001, met dien verstande dat op het op 7 september 2001 aan de rechtbank verzonden formulier nog een opmerking is geplaatst met betrekking tot overplaatsing naar een andere penitiaire inrichting. Hieruit kan niet anders dan de conclusie worden getrokken dat blijkens evengenoemde formulieren sedert de uitspraak van 13 augustus 2001 niet kenbaar nadere uitzettingsactiviteiten zijn verricht. De rechtbank is van oordeel dat uit de telefoonnotitie van 17 september 2001 niet kan worden afgeleid op welke wijze het rappelleren plaatsvindt en of deze rappellen specifiek zien op de uitzetting van eiser naar Suriname. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de in de telefoonnotitie - van 17 september 2001 - weergegeven rappelfrequentie, te weten 1 keer per week, niet overeenkomt met die welke van de zijde van verweerder op de terechtzitting van 6 augustus 2001 is weergegeven. Temeer daar verweerder niet ter terechtzitting is verschenen om een nadere toelichting te geven kan de rechtbank zich geen goed oordeel vormen over de vraag of de uitzetting van eiser binnen redelijke termijn is te verwachten. Dit weegt zwaar nu eiser van zijn vrijheid beroofd is. Beroep gegrond.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DEN HAAG zittinghoudende te Utrecht Reg.nr.: AWB 01/44707 VRONTN UITSPRAAK ex artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) op het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vw, toegepast ten aanzien van de vreemdeling, genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1960, van Surinaamse nationaliteit, verblijvende in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, eiser, gemachtigde: mr. E.M. Hoorenman, advocaat te Amsterdam, tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Verweerder heeft op 16 juni 2001 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd. Bij uitspraak van 13 augustus 2001 is het beroep daartegen ongegrond verklaard. Deze maatregel duurt nog steeds voort. 1.2 Verweerder heeft op 7 september 2001 de rechtbank op grond van artikel 96, eerste lid, Vw een vervolgkennisgeving gezonden van het voortduren van de vrijheidsbeneming van eiser. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. 1.3 Vervolgens heeft de rechtbank door middel van een faxbericht van 10 september 2001 de gemachtigde van eiser de gelegenheid geboden om binnen twee werkdagen na ontvangst van de door verweerder verstrekte inlichtingen schriftelijk te reageren en daarbij gemotiveerd aan te geven, waarom de behandeling van de vervolgkennisgeving niet ter zitting achterwege mag blijven, alsmede of de vreemdeling in persoon door de rechtbank gehoord wil worden. 1.4 De rechtbank heeft - nu de gemachtigde van eiser gemotiveerd heeft aangegeven dat de behandeling van de vervolgkennisgeving ter zitting niet achterwege mag blijven - op grond van artikel 96, tweede lid, Vw op 12 september 2001 bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege blijft. 1.5 Onderhavig beroep is op zitting behandeld op 18 september 2001, alwaar eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen. 2. OVERWEGINGEN 2.1 Ingevolge artikel 96, vierde lid, van de Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel tot bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. 2.2 Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat bij uitspraak van 13 augustus 2001 is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op dat moment rechtmatig waren. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of sedert genoemde uitspraak van de rechtbank de maatregel van bewaring rechtmatig is. 2.3 Verweerder heeft bij faxbericht van 7 september 2001 een kopie van het model M 120-A (voortgangs)gegevens, gedateerd 27 juli 2001, met betrekking tot uitzetting van eiser overgelegd. Verweerder heeft per faxbericht van 11 september 2001 een telefoonnotitie van dezelfde datum met betrekking tot een telefoongesprek dat plaatsvond tussen D. Mulder, werkzaam bij de IND en R. Hooijveld, werkzaam bij de Dienst Vreemdelingenpolitie te Amsterdam aan de rechtbank gezonden. In deze notitie is het volgende vermeld: „Gebeld met R. hooijveld … Ik heb op zijn verzoek de M120-A met d.d. 27 juli jl. naar hem toegefaxt zodat hij met het dossier bij de hand een recentere kan maken. 12:45 Ron belt terug met de mededeling dat deze M120-A pas op 7 september jl. gemaakt is maar dat degene die het heeft uitgedraaid vergeten is de datum te veranderen.“. 2.4 In de Vreemdelingencirculaire is onder 6.2.5 aangegeven: „De voor de vrijheidsontnemende maatregel verantwoordelijke ambtenaren dienen 5 werkdagen vóór het verstrijken van de termijn van achtentwintig dagen de IND in kennis te stellen van alle gegevens omtrent het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel en de voortgang van de verwijdering. Zij maken daarvoor gebruik van het daarvoor vastgestelde model (dit model zal via een TBV bekend gemaakt worden).“. 2.5 De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de hierboven genoemde telefoonnotitie van 11 september 2001 allereerst dat het formulier d.d. 27 juli 2001 dat op 7 september 2001 aan de rechtbank is verzonden kennelijk de stand van zaken per laatstvermelde datum beschrijft. De rechtbank constateert vervolgens dat dit formulier gelijkluidend is aan het M 120-A formulier van 27 juli 2001, met dien verstande dat op het op 7 september 2001 aan de rechtbank verzonden formulier nog het volgende is opgemerkt: „28/08/01 Betrokkene is overgeplaatst naar Veenhuizen en PI Tilburg ivm agressie jegens gevangenispersoneel.“. De rechtbank kan hieruit niet anders dan de conclusie trekken dat blijkens evengenoemde formulieren sedert de datum van de hierboven vermelde uitspraak van 13 augustus 2001 niet kenbaar nadere uitzettingsactiviteiten zijn verricht. 2.6 In een nadere telefoonnotitie van 17 september 2001 is door B. Magnin, werkzaam bij de IND nog het volgende opgemerkt: „Ter verduidelijking van de M120 werd mij medegedeeld dat van betrokkene in de afgelopen tijd geen nader identiteits/ nationaliteitsgehoor is afgenomen. Verder werd mij mdegedeeld dat door de beambten van de VD Amsterdam die de voortgang van de onderzoeken bij Suriname bewaakt, wekelijks wordt gerappelleerd bij de Surinaamse autoriteiten.“. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat uit evengenoemde telefoonnotitie van 17 september 2001 niet kan worden afgeleid op welke wijze het rappelleren plaatsvindt en of deze rappellen specifiek zien op de uitzetting van eiser. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de in eerdergenoemde telefoonnotitie – van 17 september 2001 – weergegeven rappelfrequentie, te weten 1 keer per week, niet overeenkomt met die welke van de zijde van verweerder op de terechtzitting van 6 augustus 2001 (AWB 01/25711 en AWB 01/34460) is weergegeven. 2.7 Temeer daar verweerder niet ter terechtzitting is verschenen om een nadere toelichting te geven kan de rechtbank zich, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen goed oordeel vormen over de vraag of de uitzetting van eiser binnen redelijke termijn is te verwachten. Dit weegt zwaar nu eiser van zijn vrijheid beroofd is. 2.8 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. 2.9 Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt bevolen. 2.10 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser vanaf 7 september 2001 onrechtmatig is. 2.11 Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. 2.12 De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 11 x ƒ 150,-- = ƒ 1.650,--. 2.13 De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op ƒ 1.065,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt ƒ 710,-- en wegingsfactor 1 en 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke uiteenzetting; waarde per punt ƒ 710,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier. 3. BESLISSING De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 18 september 2001; 3.3 wijst ambtshalve een schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe, ten bedrage van ƒ 1.650,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht; 3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.065,-- te vergoeden door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht. Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, in tegenwoordigheid van J.W. van Essen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 september 2001. Afschrift verzonden op: 19 september 2001 RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.