Jurisprudentie
AD6989
Datum uitspraak2002-02-05
Datum gepubliceerd2002-02-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00199/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-02-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00199/01
Statusgepubliceerd
Conclusie anoniem
Nr. 00199/01
Mr Fokkens
Zitting: 27 november 2000
Aanvullende conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is bij arrest van 13 juli 2000 door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, wegens "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een boete van fl. 500,- subsidiair tien dagen hechtenis alsmede tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Tengevolge van een administratieve vergissing heb ik op 9 oktober 2001 peeksgewijs geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Verdachtes raadsman mr J. Koster heeft mij op deze vergissing geattendeerd. Met deze aanvullende conclusie wil ik dit herstellen en ambtshalve de aandacht vragen voor de wijze waarop de appèldagvaarding is betekend.
3. Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van politie genummerd 24/08/1997-62-1-1 van 24 augustus 1997, dat inhoudt dat de verdachte ter gelegenheid van zijn verhoor heeft opgegeven woonachtig te zijn aan de [a-straat 2] te [plaats B]. Uit zich in het dossier bevindende informatie van de Chef van de Afdeling Bevolking te Riemst blijkt dat [plaats B] in de gemeente Riemst in België ligt.
4. De verdachte is in eerste aanleg bij vonnis van de Politierechter te Maastricht bij verstek veroordeeld. Op 15 oktober 1999 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld en is namens hem opgegeven dat hij te Riemst woont en dat hij zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande is.
5. De dagvaarding van de verdachte om op 29 juni 2000 te verschijnen ter terechtzitting van het Hof is blijkens de aan het dubbel van die dagvaarding gehechte akte van uitreiking op 14 juni 2000 uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, omdat "van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is" en is vervolgens op diezelfde datum als aangetekende brief verzonden aan het van de verdachte bekende adres in het buitenland, te weten [a-straat 1] te Riemst (België). Dat is, zo blijkt uit de stukken van het geding, het adres van het politiebureau aldaar.
6. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 29 juni 2000 is de verdachte aldaar niet verschenen en is verstek tegen hem verleend.
7. Indien de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, terwijl van hem evenmin een feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is, dient bij een bekende woon- of verblijfplaats in het buitenland de dagvaarding ingevolge art. 588, tweede lid, Sv aan dat adres te worden toegezonden. Nu uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding niet blijkt dat de appèldagvaarding is verzonden aan het door de verdachte bij de politie opgegeven adres in Riemst (België), zodat er in cassatie vanuit moet worden gegaan dat dit niet is geschied, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat die dagvaarding rechtsgeldig is betekend onjuist.(1)
8. Ik concludeer dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de dagvaarding in hoger beroep nietig zal verklaren.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 10 juli 2001, griffienummer 02740/00.
Uitspraak
5 februari 2002
Strafkamer
nr. 00199/01
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 juli 2000, nummer 20/000745-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 1969, thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 28 juni 1999 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van ƒ 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.L.J.E. Koster, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Met het middel wordt opgekomen tegen het oordeel van het Hof dat de appèldagvaarding geldig is uitgereikt.
3.2.1. In deze zaak staat ter beoordeling de betekening van de dagvaarding in hoger beroep aan een verdachte die niet in Nederland is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en van wie in Nederland geen feitelijke woon- of verblijfplaats doch in het buitenland wel een adres bekend is.
3.2.2. De tekst van art. 588 Sv dat de uitreiking van gerechtelijke stukken regelt, is laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 7 juli 1994, Stb. 1994, 565, welke wet in werking is getreden op 1 oktober 1994. Daarvoor luidde deze bepaling, voorzover hier van belang:
"5. In de gevallen waarin van de persoon voor wie het schrijven bestemd is geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is, wordt het stuk uitgereikt aan de griffier van de rechtbank waar of in welker rechtsgebied de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend. De griffier doet het schrijven toekomen aan degene voor wie het bestemd is, zodra het adres in Nederland alsnog bekend wordt.
6. In de gevallen, bedoeld in het vorige lid, waarin de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, verzendt het openbaar ministerie een afschrift van het schrijven, hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie, aan de persoon voor wie het bestemd is. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht, dat het stuk is uitgereikt aan de persoon voor wie het bestemd is, geldt deze uitreiking als
betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken."
3.2.3. Thans luidt art. 588 Sv, voorzover hier van belang:
"1. De uitreiking geschiedt:
(...)
3°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is, aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend.
2. De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken."
3.2.4. Op grond van het zesde lid van art. 588 (oud) Sv diende naast de verzending door het openbaar ministerie van het afschrift van de dagvaarding aan een verdachte van wie een woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, een betekening van die dagvaarding aan de griffier plaats te vinden. Op de griffier rustte ingevolge het vijfde lid verder de verplichting om zodra alsnog een adres in Nederland bekend werd, het hem uitgereikte stuk daarheen te verzenden.
3.2.5. De thans geldende regeling voorziet in een geval als het onderhavige niet meer in een uitreiking van de dagvaarding aan de griffier. Ook de wetsgeschiedenis biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat, in afwijking van de tekst van de wet, naast de toezending van de dagvaarding door het openbaar ministerie, zodanige uitreiking zou moeten plaatsvinden. Verder is vervallen de ingevolge art. 588, vijfde lid, (oud) Sv op de griffier rustende verplichting om zodra alsnog een adres in Nederland bekend wordt, het gerechtelijk schrijven daarheen te verzenden, welke regel een uitreiking van het stuk aan de griffier veronderstelt.
3.2.6. Uit het voorgaande volgt dat indien een feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte in het buitenland bekend is, de betekening van de dagvaarding geschiedt door toezending daarvan door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie. Wat betreft de datum waarop die betekening plaatsvindt geldt, naar moet worden aangenomen, de datum van verzending van het stuk, waarvan dan ook aantekening dient te geschieden op de akte van uitreiking. Opmerking verdient dat indien aan het bovenstaande is voldaan, de omstandigheid dat tevens een uitreiking aan de griffier heeft plaatsgevonden niet meebrengt dat de betekening nietig is.
3.3.1. De verdachte is in eerste aanleg door de Politierechter bij verstek veroordeeld. De zich bij de stukken van het geding bevindende verklaring van de gemeentepolitie Riemst houdt in dat de uitspraak van de Politierechter op 8 oktober 1999 aan de verdachte in persoon is afgegeven op het adres [a-straat 1] te Riemst, aan welk adres klaarblijkelijk een politiebureau is gevestigd. Tevens bevindt zich bij de stukken van het geding een verklaring van de Gemeentepolitie Riemst waaruit niet anders kan worden afgeleid dan dat de gemeente Riemst in België ligt.
Op de eerste verklaring is als adres van de verdachte aangetekend: [a-straat 2], [...] Riemst.
3.3.2. Op 15 oktober 1999 is namens de verdachte tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. De "akte rechtsmiddel" houdt in dat namens de verdachte als diens woonplaats is opgegeven "Riemst" en dat de verdachte zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande is.
3.3.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2000. De daaraan gehechte akte van uitreiking houdt in dat die dagvaarding op 14 juni 2000 is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank, "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is". De akte van uitreiking houdt voorts een verklaring in van de advocaat-generaal bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch dat op 14 juni 2000 een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep als aangetekende brief is verzonden aan het aan de ommezijde van die akte vermelde adres van de verdachte in het buitenland, blijkens die akte zijnde [a-straat 1] te Riemst (België).
3.3.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte aldaar niet verschenen en heeft het Hof verstek tegen hem verleend.
3.4. Uit het voorgaande vloeit voort dat het afschrift van de dagvaarding in hoger beroep als aangetekende brief is verzonden aan het adres waar de uitspraak van de Politierechter aan de verdachte is uitgereikt, maar niet aan het adres waar hij blijkens de onder 3.3.1 aangeduide verklaring op 8 oktober 1999 woonde.
3.5. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. De Hoge Raad zal de dagvaarding in hoger beroep nietig verklaren.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 5 februari 2002.