Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6311

Datum uitspraak2001-07-23
Datum gepubliceerd2001-11-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/30261 VRONTO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 7 juli 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw2000 in bewaring gesteld.


Uitspraak

UITSPRAAK ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE 's-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer : AWB 01/30261 VRONTO A3 Datum uitspraak: 23 juli 2001 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen: A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1982 en van Spaanse nationaliteit, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Tilburg, de vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. Zitting: 16 juli 2001. De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. P. van Zijl. Als tolk in de Spaanse taal was aanwezig M.H.E. Hoogveld. I. PROCESVERLOOP Op 7 juli 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 9 juli 2001, ontvangen ter griffie van de rechtbank op dezelfde datum, is namens de vreemdeling beroep ingesteld. II. OVERWEGINGEN De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is. Namens de vreemdeling is – kort weergegeven – aangevoerd dat de Hulpofficier van Justitie niet bevoegd was om de vreemdeling in bewaring te stellen, omdat de mandatering van voornoemde bevoegdheid in strijd is met de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts staat de directe mandatering als vermeld in artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV2000) op gespannen voet met de bedoeling van Wet- en de Besluitgever en met het systeem van de Vw2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000). Voorts wordt aan de gronden van de inbewaringstelling getwijfeld. Immers, de vreemdeling was in het bezit was van een onvervalst nationaal Spaans paspoort totdat dit op 7 juli 2001 door de Koninklijke Marechaussee (Kmar) werd ingenomen. De vreemdeling was op doorreis naar Canada en uit niets blijkt dat hij gehouden was zich bij de korpschef aan te melden. Tevens heeft de vreemdeling nimmer gebruik gemaakt van een vervalst dan wel vals document en heeft hij nimmer een misdrijf gepleegd. Daarenboven is de vreemdeling nimmer gedagvaard voor enig strafbaar feit, terwijl het op Schiphol gebruikelijk is dat aan een persoon die op een vals paspoort tracht uit te reizen onmiddellijk een dagvaarding wordt uitgereikt. Voorts heeft de vreemdeling wel een vaste woonplaats en heeft hij nimmer in Nederland onrechtmatig verbleven. Voorts is betoogd dat verweerder sedert 7 juli 2001 geen verwijderingsactiviteiten heeft ondernomen. Derhalve werkt verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van de vreemdeling. Tot slot is om toekenning van schadevergoeding verzocht van f 200,-- voor elke dag dat de vreemdeling in bewaring heeft doorgebracht. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vw2000 berust de bevoegdheid tot inbewaringstelling bij de Minister van Justitie. Op grond van artikel 1.4, eerste lid, van het Vb2000 kan de Minister van Justitie mandaat verlenen aan de korpschef en de bevelhebber van de Kmar. Op grond van het tweede lid kunnen de korpschef en de bevelhebber van de Kmar weer ondermandateren aan onder hen ressorterende ambtenaren. In de toelichting bij artikel 5.2 van het Vb2000 is vermeld dat de bevoegdheid tot inbewaringstelling in een afzonderlijk mandaatbesluit zal worden gemandateerd aan politieambtenaren die belast zijn met het toezicht op vreemdelingen, waarbij zal worden voorgeschreven dat deze de rang van Hulpofficier van Justitie moeten hebben. Dit heeft plaatsgevonden in artikel 5.3 van het VV2000, dat bepaalt dat de vreemdelingenbewaring wordt opgelegd en opgeheven door de ambtenaar, als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder a, van de Vw2000 die tevens Hulpofficier van Justitie is. Derhalve komt deze bevoegdheid alleen toe aan politieambtenaren, belast met het toezicht op vreemdelingen, die tevens de rang bezitten van Hulpofficier van Justitie. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Hulpofficier van Justitie de vreemdeling in het onderhavige geval in bewaring mocht stellen. Immers, de bevoegdheid tot inbewaringstelling is uit het vorenoverwogene voldoende duidelijk gebleken. Derhalve moeten de stellingen van de gemachtigde van de vreemdeling dienaangaande worden verworpen. Ten aanzien van de stellingen van de gemachtigde van de vreemdeling omtrent de gronden van de inbewaringstelling, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van overgave van 7 juli 2001 is gebleken dat er is geconstateerd dat de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld nationaal Spaanse paspoort. Immers, het gezicht van de vreemdeling week af van de pasfoto in voornoemde Spaanse paspoort. Desgevraagd heeft de vreemdeling ter zitting verklaard dat de genoemde pasfoto genomen was toen hij een jaar of zeventien, achttien was en dat dat de reden voor een mogelijke afwijking was. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk gelet op zijn huidige leeftijd – de vreemdeling is nu immers negentien jaar oud. De nadere verklaring dat de desbetreffende pasfoto genomen was toen hij jong uitzag en tevens ziek was kan de rechtbank evenmin overtuigen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de inbewaringstelling op een juiste grondslag berust. De vreemdeling beschikt blijkens de gedingstukken namelijk niet over geldige identiteitspapieren als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb2000 of een vaste woon- of verblijfplaats. Voorts geeft de vreemdeling vermoedelijk onjuiste informatie ten aanzien van zijn identiteit en nationaliteit. Immers, bij al zijn gehoren blijft hij persisteren bij de personalia zoals die in het Spaanse paspoort staan, terwijl uit het vorenoverwogene voldoende duidelijk is gebleken dat hij gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld Spaanse paspoort. Op grond van deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond te concluderen dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Bovendien wordt de vreemdeling verdacht van het plegen van een misdrijf, te weten gebruik maken van een vervalst dan wel vals document. Het feit dat aan de vreemdeling daarvoor geen dagvaarding werd uitgereikt, betekent niet dat hij niet langer verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit. Naar het oordeel van de rechtbank levert al het voorgaande een inbreuk op de openbare orde op, zoals bedoeld in artikel 59 van de Vw2000. De rechtbank onderschrijft dan ook het standpunt van verweerder dat het belang van de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vorderde. Uit de gedingstukken alsmede uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat op 9 juli 2001 een Dublin onderzoek is gestart naar de verblijfsstatus van de vreemdeling in Spanje. Thans is de vreemdeling in afwachting van het resultaat van voornoemd onderzoek. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog niet gesteld kan worden dat er geen reëel zicht op uitzetting bestaat of dat verweerder met onvoldoende voortvarendheid aan de uitzetting van de vreemdeling werkt. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vw2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Gelet op het voorgaande moet de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw2000 rechtmatig worden geoordeeld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het namens de vreemdeling ingediende verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen, nu ingevolge artikel 106 van de Vw2000 een dergelijk verzoek slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, hetgeen in casu niet het geval is. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. Mitsdien wordt als volgt beslist. III. BESLISSING De rechtbank, verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond; wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gedaan door mr. E.C.M. de Klerk als rechter, in tegenwoordigheid van Q.M. Lain als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2001. Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC 's-Gravenhage De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 23 juli 2001