Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6295

Datum uitspraak2001-08-07
Datum gepubliceerd2001-11-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/33909
Statusgepubliceerd


Uitspraak

UITSPRAAK ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer Registratienummer: Awb 01/33909 UITSPRAAK in het geschil tussen: A, geboren op [...] 1974, staatloos, IND-dossiernummer: 0107.22.8004 eiser, gemachtigde: mr. G.E. Jans, advocaat te Amsterdam, en DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. S.D.M. Michael, ambtenaar ten departemente. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 Op 22 juli 2001 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 25 juli 2001 afwijzend op de aanvraag beslist. 1.2 Bij beroepschrift van 25 juli 2001 heeft eiser tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 31 juli 2001. 1.3 De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de zaak versneld wordt behandeld. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 3 augustus 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Eisers gemachtigde heeft de rechtbank laten weten dat hij wegens persoonlijke omstandigheden niet op de zitting aanwezig kan zijn. Bij faxbericht van 3 augustus 2001, dat door de griffier is ontvangen vóór de aanvang van de zitting, heeft de gemachtigde nadere opmerkingen ingezonden. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting is een tolk verschenen. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij is tevens van belang of verweerder de aanvraag zonder schending van eisen van zorgvuldigheid heeft kunnen afdoen in het kader van de AC-procedure, derhalve binnen achtenveertig proces-uren. Standpunten van partijen 2.2 Eiser heeft tijdens het eerste gehoor op 22 juli 2001 en voorts tijdens het nader gehoor op 23 en 24 juli 2001 onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard. Hij behoort tot de 'maktoumeen'; dit zijn in Syrië wonende niet-geregistreerde Koerden zonder de Syrische nationaliteit (staatlozen) en zonder identiteitspapieren. Hij is geen lid of sympathisant (geweest) van een politieke en/of godsdienstige organisatie in zijn land van herkomst. Hij is niet actief geweest op politiek, religieus of maatschappelijk gebied. Hij heeft nimmer activiteiten ondernomen, gericht tegen de autoriteiten van dat land. Hij is nooit gearresteerd of gedetineerd geweest. Bij zijn vertrek uit Syrië werd hij niet gezocht. Hij is in Syrië vanwege zijn Koerd-zijn gediscrimineerd. Zo mocht hij zijn middelbare schoolopleiding niet afmaken. Ook mocht hij niet in overheidsdienst werken. Hij was in Syrië in het bezit van een zogenoemde witte kaart. Daarmee stond hij bij de mukthar geregistreerd. Die witte kaart ligt bij hem thuis in Syrië. Hij heeft tien jaar geleden besloten Syrië te verlaten omdat hij werd gediscrimineerd. Tien jaar geleden had hij echter geen geld om weg te gaan. Hij heeft Syrië op 28 juni 2001 verlaten. Op de dag van zijn vertrek heeft hij zijn ouders, zijn zuster en zijn drie broers voor het laatst gezien. Het adres van zijn ouders, zuster en broers in Syrië is: wijk B, Kamishli. Hij vreest bij terugkeer naar Syrië een gevangenisstraf van tien jaar omdat hij Koerd is en zonder toestemming van de Syrische autoriteiten uit Syrië is vertrokken. 2.3 In de zienswijze van 24 juli 2001, ingezonden naar aanleiding van het voornemen van 24 juli 2001 van verweerder tot afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, is namens eiser onder meer nog het volgende naar voren gebracht. Het doen van een asielverzoek, zeker door een staatloze Koerd, zal door het Syrische regime worden beschouwd als een vijandige daad tegen de Syrische staat. Bij terugkeer zal eiser met zekerheid worden gearresteerd en verhoord, met het risico van marteling. In dit verband is namens eiser gewezen op het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 6 december 2000 en voorts op een uitspraak van de nevenzittingsplaats Haarlem van 18 augustus 2000 (AWB 00/7405). Ten aanzien van de individuele aspecten is voorts nog opgemerkt dat eiser in 1996 door de geheime dienst is opgepakt. Daarbij heeft de veiligheidsdienst een document van hem ingenomen waarmee hij zich kon identificeren; waarschijnlijk het witte papiertje van de mukthar waarop de naam en geboortegegevens zijn vermeld. In 1998 heeft eiser geprobeerd naar Libanon te gaan, maar hij kreeg daarvoor als maktoumeen geen toestemming. Eiser heeft vijf keer een bijeenkomst van de Yeketi-partij bijgewoond. Hij is nog geen lid van die partij omdat hij het land van herkomst is ontvlucht en toetreding tot de partij niet gemakkelijk is vanwege zorgvuldige selectie. Hij vreest, bij gedwongen terugkeer, door de geheime dienst te worden beschuldigd van verboden politieke activiteiten. 2.4 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Voorts meent verweerder dat de aanvraag binnen achtenveertig proces-uren kon worden afgewezen. Verweerder is van oordeel dat uit eisers verklaringen niet kan worden afgeleid dat de ondervonden discriminatie zodanig was dat zijn leven onhoudbaar was geworden. Bij dat oordeel heeft verweerder eisers verklaring dat hij maktoumeen is betrokken. Het heeft de bevreemding van verweerder gewekt dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij thuis een witte kaart heeft, terwijl eiser in de zienswijze heeft aangegeven dat hij in 1996 is opgepakt door de geheime dienst, bij welke gelegenheid die dienst een document heeft ingenomen, waarschijnlijk de witte kaart. Dit bevreemdt verweerder temeer, nu eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard nooit te zijn gearresteerd of gedetineerd. Voorts heeft het verweerder bevreemd dat eiser eerst in de zienswijze heeft aangegeven dat hij vijf keer een bijeenkomst van de Yeketi-partij heeft bijgewoond en daardoor vreest te worden beschuldigd van verboden politieke activiteiten. Verweerder wijst er op dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard geen lid of sympathisant te zijn (geweest) van een politieke organisatie in zijn land van herkomst en nooit politiek actief te zijn geweest. Verweerder meent dat eiser op geen enkele manier heeft aangetoond dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat vanwege deelname aan bijeenkomsten van de Yeketi-partij. Met betrekking tot eisers stelling dat het Syrische regime het doen van een asielverzoek als vijandige daad zou beschouwen en zijn verwijzing naar de uitspraak van 18 augustus 2000 van de zittingsplaats Haarlem, merkt verweerder op dat uit het ambtsbericht van 6 december 2000 van de Minister van Buitenlandse Zaken blijkt dat het aanvragen van een vluchtelingenstatus in het buitenland volgens de Syrische wetgeving niet wordt aangemerkt als oppositie tegen de staat. Ook overigens heeft eiser in de visie van verweerder niet aannemelijk gemaakt dat terugzending een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zou opleveren. 2.5 Eiser heeft zich in de gronden van het beroep op het standpunt gesteld dat zijn aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgedaan. Hij benadrukt dat hij behoort tot de maktoumeen, een zeer kwetsbare groep Koerden. Dat eiser een aantal voor zijn asielrelaas van belang zijnde punten eerst naar voren heeft gebracht in de zienswijze, is inherent aan de AC-procedure, gelet op het gebrek aan tijd en diepgang in die procedure. Ten aanzien van mogelijke schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer in Syrië vanwege het vragen van asiel in het buitenland wijst eiser nog op een brief van 26 juni 2001 met als onderwerp: 'Syrië' van Amnesty International, Afdeling Nederland en voorts op een uitspraak van de nevenzittingsplaats Haarlem van 6 juli 2000. 2.6 Ter zitting heeft eiser het volgende verklaard. Hij heeft tot nog toe niet de hele waarheid verteld. Zijn ouders, zuster en broers hebben allen Syrië in 1999 verlaten. Zij zijn naar Turkije gegaan. Na hun vertrek uit Syrië heeft eiser nooit meer contact gehad met zijn familie. Hij weet niet waar zijn familie thans verblijft. Na het vertrek van zijn familie heeft eiser een volmacht vervalst, met welke volmacht hij erin is geslaagd hun huis te verkopen. Pas daarna kon hij zelf Syrië verlaten. Hij heeft dit niet eerder tegen de Nederlandse autoriteiten verklaard omdat hij bang was dat hij zou worden beschuldigd van het maken van een vervalsing. Hij beschikt over drie documenten: 1. een op zijn naam gestelde witte kaart, afgegeven op 5 februari 1996. Dit is een soort verklaring van verblijf; 2. een verklaring van bekendheid, afgegeven door het wijkhoofd (de mukthar) van Kamishli, gedateerd 12 mei 1985; en 3. een handgeschreven brief van de het wijkhoofd, afgegeven op 7 december 1987, waarin staat dat hij bekend is bij het wijkhoofd. Met de documenten 2 en 3 was het voor hem mogelijk om naar school te gaan, aldus eiser ter zitting. Aan eiser is ter zitting gevraagd hoe het feit dat hij kennelijk in het bezit is van een op zijn naam gestelde witte kaart, zich verhoudt met zijn in de zienswijze gegeven verklaring dat de geheime dienst (waarschijnlijk) in 1996 de witte kaart heeft afgepakt. Eiser heeft daarop geantwoord dat de witte kaart die in 1996 is afgepakt, een ándere witte kaart is dan de kaart die hij thans bezit. Eiser heeft ter zitting voorts verklaard dat zijn vader lid was van de Yeketi-partij. Eiser was zelf altijd sympathisant. Na het vertrek van vader uit Syrië is eiser, min of meer in de plaats van zijn vader, lid geworden van de Yeketi-partij. Hij (eiser) heeft voor deze partij veel gedaan. Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat zijn gemachtigde, mr. Jans, niet op de hoogte is van het feit dat hij tot op heden niet de hele waarheid heeft verteld. Eiser heeft besloten om nu de waarheid te vertellen, omdat zijn aanvraag is afgewezen en hij geen andere keus meer heeft dan de waarheid te vertellen. Beoordeling van het beroep De rechtbank overweegt als volgt. 2.7 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, en c Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst. 2.8 Op grond van artikel 1 (A) van het Vluchtelingenverdrag (het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd. 2.9 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Syrië zodanig is dat uit-sluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend. 2.10 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht en op goede gronden geconcludeerd dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij gegronde reden had (of heeft) te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. De door eiser ondervonden discriminatie, zoals door hem gesteld, vormt naar het oordeel van de rechtbank niet een dusdanige beperking van de bestaansmogelijkheden dat hier van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag kan worden gesproken. De rechtbank komt tot dit oordeel reeds op basis van eisers eigen verklaringen. Zo heeft eiser desgevraagd tijdens het nader gehoor verklaard dat hij in zijn directe woonomgeving niet werd gediscrimineerd, en dat hij normaal gebruik kon maken van openbare voorzieningen, zoals bijvoorbeeld de gezondheidszorg. Hij heeft eveneens verklaard dat hij tijdens zijn werk (als wasmachinemonteur) niet werd gediscrimineerd. De enkele stelling dat hij niet in overheidsdienst mocht werken, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Eiser heeft voorts onderwijs genoten. Onduidelijk is gebleven of eiser op enig moment niet langer zou zijn toegelaten op school. Weliswaar heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard dat hij maar 'tot het achtste jaar' naar school mocht, maar hij heeft tijdens dat gehoor voorts verklaard dat hij 'uit armoede' besloot om de school te verlaten. Wat betreft het relaas van eiser omtrent zijn sympathieën voor en/of lidmaatschap van de Yeketi-partij, overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat eiser op grond daarvan bij de Syrische autoriteiten bekend is komen te staan als politiek tegenstander. Gesteld noch gebleken is immers dat eiser zich openlijk als aanhanger van die partij heeft gemanifesteerd. De rechtbank merkt ten slotte het volgende op. Eiser heeft ter zitting zijn bij het eerste en nader gehoor gedane relaas op essentiële punten aangevuld en gewijzigd. Als reden voor het uiteenlopen van zijn verklaringen heeft hij opgegeven dat hij bang was dat hij zou worden beschuldigd van het vervalsen van een volmacht. Daarop heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven deze verklaring ontoereikend te vinden. In de omstandigheid dat eiser juist in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, ziet die gemachtigde een teken dat eiser vertrouwen stelde in de Nederlandse overheid. In ieder geval zal eiser begrepen moeten hebben dat hij na zijn aankomst in Nederland door de Nederlandse overheid zou worden ondervraagd over de redenen van zijn komst, aldus die gemachtigde. De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat eiser voor zijn handelwijze geen afdoende verklaring heeft gegeven. Overigens is de rechtbank van oordeel dat, ook indien zou worden uitgegaan van het vluchtrelaas, zoals dat door eiser ter zitting is gewijzigd, daarin evenmin aanknopingspunten zijn gelegen voor het oordeel dat eiser vluchteling is. Immers, uit eisers ter zitting afgelegde verklaringen is te minder af te leiden dat ten aanzien van hem sprake was van een zodanige beperking van zijn bestaansmogelijkheden dat gesproken moet worden van vervolging in meerbedoelde zin. De rechtbank wijst er in dit verband op dat eiser kennelijk wel degelijk in het bezit was van een witte kaart. Voorts was het zijn vader kennelijk toegestaan een woning te bezitten. Eiser kan derhalve niet aan artikel 29, eerste lid, onder a, Vw 2000 een aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. 2.11 Het is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk dat eiser gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat eiser aan artikel 29, eerste lid, onder b, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning kan ontlenen. De rechtbank volgt niet eisers stelling dat hem bij terugkeer in Syrië een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM te wachten staat omdat hij in Nederland een asiel-aanvraag heeft ingediend. Daarbij heeft de rechtbank betrokken het algemeen ambtsbericht inzake Syrië van de Minister van Buitenlandse Zaken van 6 december 2000, waarin is vermeld dat volgens de Syrische wetgeving het aanvragen in het buitenland van een vluchtelingenstatus niet als oppositie tegen de staat wordt aangemerkt. Bij terugkeer in Syrië leidt zulks niet tot bestraffing, aldus het ambtsbericht (pag. 75, onder 5). De rechtbank heeft zich er overigens rekenschap van gegeven dat in de door eiser overgelegde brief van 26 juni 2001 van Amnesty International juist het tegendeel is vermeld, te weten dat het doen van een asielaanvraag door het [Syrische] regime wordt beschouwd als een vijandige daad en dat een teruggestuurde asielaanvrager bij de Syrische grens door een geheime dienst wordt gecontroleerd en ondervraagd, waarbij hij het risico loopt te worden gemarteld. Daargelaten dat uit de brief van Amnesty International niet blijkt op welke bron(nen) Amnesty zich bij het opstellen van de brief van 26 juni 2001 - en in het bijzonder de hiervoor aangehaalde passage - heeft gebaseerd, acht de rechtbank met deze brief van Amnesty evenwel niet alsnog aannemelijk gemaakt dat terugzending van eiser naar Syrië een reëel risico van schending van artikel 3 EVRM zou opleveren. Daarbij heeft de rechtbank voorts betrokken de in het algemeen ambtsbericht (op pag. 47, onder 3.2.4) beschreven (standaard-)procedure die wordt gehanteerd, in het kader van een identiteitsonderzoek, bij controle van de gegevens van een uitgezette Syriër bij terugkeer. Met name zijn er naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de individuele omstandigheden van eiser, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser bij terugkeer, in plaats van de standaardprocedure te ondergaan, een behandeling te wachten zou staan die strijdig is met artikel 3 EVRM. Bovendien is niet in te zien hoe de Syrische autoriteiten op de hoogte zouden geraken van het feit dat eiser hier te lande een asielaanvraag heeft ingediend. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat de feiten en omstandigheden die ten aanzien van eiser naar voren zijn gekomen, op één lijn zijn te stellen met de feiten en omstandigheden in de zaken die hebben geleid tot de door eiser aangehaalde uitspraken van de nevenzittingsplaats Haarlem. 2.12 Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van zodanige klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van eiser kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst. Eiser kan derhalve aan artikel 29, eerste lid, onder c, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. 2.13 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is dan ook ongegrond. 2.14 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. R. Depping en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.F.E. Lampe als griffier op 7 augustus 2001. griffier rechter Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Op de voet van artikel 85 Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden op: 07 aug 2001