Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5861

Datum uitspraak2001-11-14
Datum gepubliceerd2001-11-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers12/015196-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG meervoudige kamer voor strafzaken Parketnummer :12/015196-00 Datum uitspraak: 14 november 2001 Tegenspraak ------------------------------------------------ Datum inverzekeringstelling: 19 juni 2000 Datum voorlopige hechtenis: 22 juni 2000 Datum schorsing voorlopige hechtenis: 25 juli 2001 ------------------------------------------------ V O N N I S van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen: (naam verdachte), geboren op (geb.datum) te (geb.plaats), wonende te Schouwen-Duiveland, thans verblijvende in (naam instelling) te (plaats instelling), ter terechtzitting verschenen. Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. W.R. Aerts, advocaat te Vlissingen. Procesverloop De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 21 februari 2001 en neemt over hetgeen hierin is overwogen en beslist. Een kopie van het tussenvonnis zal aan dit vonnis worden gehecht (is hierna opgenomen) Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2001. De rechtbank heeft kennisgenomen van hetgeen door de officier van justitie mr. H.I. den Hartog en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht. De officier van justitie heeft gepersisteerd bij haar vordering, inhoudende dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest en dat hij ter beschikking zal worden gesteld, met bevel dat hij zal worden verpleegd van overheidswege. Ten aanzien van de kwalificatie van het bewezenverklaarde In het tussenvonnis van deze rechtbank van 21 februari 2001 zijn beide bewezenverklaarde feiten gekwalificeerd als “Verkrachting, meermalen gepleegd”. De rechtbank is van oordeel dat daarbij sprake is van een kennelijke misslag. Het bewezenverklaarde levert op: 1 primair: Met iemand beneden de leeftijd van 12 jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd. 2: Met iemand beneden de leeftijd van 12 jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd. Uit de tekst van het tenlastegelegde en de vermelding van “artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht” volgt dat de officier van justitie aan verdachte niet het delict verkrachting ten laste heeft gelegd. Gelet op de tekst van de tenlastelegging en op de inhoud van het bewezen-verklaarde kan de in het tussenvonnis van 8 februari 2001 vermelde kwalificatie niet anders worden opgevat dan als een kennelijke misslag. Door herstel van deze misslag wordt verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank kwalificeert het bewezenverklaarde derhalve thans op de hierboven vermelde wijze. Strafbaarheid van de verdachte Door deskundigen van het Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek te Utrecht is een rapport met betrekking tot verdachte uitgebracht. Het rapport bevat als conclusie van die deskundigen - zakelijk weergegeven -: Betrokkene is een zwakbegaafde man met een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling. Zijn lage spannings- en frustratietolerantie en zijn minderwaardigheidsgevoelens staan op de voorgrond. Betrokkene heeft een geringe impulscontrole en bij frustraties schieten zijn remmende en sturende ik-functies tekort waardoor hij primair reageert. Door pedagogische en affectieve verwaarlozing in zijn vroege jeugd is betrokkenes gevoel van eigenwaarde onvoldoende ontwikkeld. Dit draagt mede bij tot een onvermogen diepergaande relaties aan te gaan. Er is sprake van een onvermogen om emoties op een adequate wijze met andere volwassenen uit te wisselen en zo tot duurzame relatievorming te komen. Betrokkenes behoefte aan genegenheid en intimiteit gaat over in het uitleven van seksuele driften, waarbij betrokkene, door zijn onvermogen om relaties met volwassenen aan te gaan, zich op kinderen richt. Betrokkene wordt hierbij van binnenuit, door het ontbreken van gewetensangst of angst voor de sociale gevolgen en het ontbreken van invoelend vermogen, onvoldoende geremd. Op grond van het bovenstaande concluderen de ondergetekenden dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank neemt het oordeel van de gedragsdeskundigen over en komt tot de conclusie dat verdachte het bewezenverklaarde feit in verminderde mate kan worden toegerekend. Dat sluit zijn strafbaarheid echter niet uit. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. Motivering van de op te leggen sanctie(s) Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende: · de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan; · de persoon van de verdachte. Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige zedenmisdrijven jegens kinderen van zeer jonge leeftijd. Hij heeft daarmee op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij de feiten heeft begaan jegens kinderen die aan zijn zorg waren toevertrouwd. Deze kinderen stelden vertrouwen in verdachte. Dat vertrouwen is op grove wijze beschaamd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van delicten als de onderhavige nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Daarnaast brengen feiten zoals het onderhavige bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Op dergelijk ernstige delicten kan in beginsel slechts worden gereageerd met een vrijheidsbenemende straf van lange duur. Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: · het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 23 oktober 2001; · het over de verdachte uitgebrachte vroeghulprapport d.d. 21 juni 2000 van de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Middelburg; · het over de verdachte uitgebrachte adviesrapport d.d. 10 mei 2001 van de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Middelburg; · het over de verdachte uitgebrachte adviesrapport d.d. 30 juli 2001 van de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Middelburg; · het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 26 oktober 2001 van de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Middelburg; · een rapport betreffende verdachte van de Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht d.d. 16 januari 2001, opgemaakt en ondertekend door J. Loerakker, psychiater, L.C.D.E. Balkema en J.M. Oudejans, psychologen, allen als vast gerechtelijk deskundige verbonden aan het Pieter Baan Centrum. Het hiervoor genoemde rapport omtrent de verdachte houdt als advies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum onder meer het volgende in - zakelijk weergegeven -: De stoornis komt tot uiting in zijn primitieve en primaire reacties, beperkte relationele vermogens en zijn gebrekkige vermogen om situaties goed in te schatten. Betrokkene is in wezen onvoldoende in staat om zelfstandig te functioneren. De kans op herhaling van het delict moet reëel worden geacht. Wanneer betrokkene geen verdere professionele hulp krijgt, is het aannemelijk dat hij in de toekomst weer steun zal zoeken bij anderen en opnieuw in een gezinssituatie zal functioneren. In de behandeling van betrokkene zou onzes inziens, naast aandacht voor betrokkenes seksuele problematiek, met name aandacht moeten zijn voor de sociale problematiek, waarbij gezocht moet worden naar een min of meer beschermde woon- en werksituatie. In het hiervoor genoemde voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland van 26 oktober 2001 concludeert de reclasseringswerker, mevrouw M. Korstanje, onder meer - zakelijk weergegeven -: De heer (naam verdachte) is op 25 juli 2001 geplaatst in De Bruggen te Zwammerdam. Hij is sterk afhankelijk van externe controle. De toekomst die nu voor hem gezien wordt bestaat uit begeleid wonen in de sector voor licht verstandelijk gehandicapten waarbij 24 uur per dag leiding aanwezig is. Met betrekking tot verdere behandeling is de leerbaarheid gering. Er liggen behandeldoelen op het terrein van de spanningsregulatie, zelfbeeld en acceptatie van de handicap. (naam verdachte) kan/wil geen rekening houden met zijn beperkingen. Hij geeft aan dat hij graag op De Bruggen wil blijven en ook wil meewerken aan behandeling. (naam verdachte) wil graag zelfstandig gaan wonen, maar De Bruggen denkt dat dat te hoog gegrepen is. Onzes inziens wordt aan (naam verdachte) in De Bruggen een goede vorm van begeleiding en hulpverlening geboden. De Bruggen heeft zich bereid verklaard een vervolgbehandeling en plaatsing aan te bieden. Met name rond het toekomstperspectief geeft De Bruggen aan dat een juridisch kader noodzakelijk is. De rechtbank neemt de adviezen van de gedragsdeskundigen en reclasseringswerkster over en maakt deze tot de hare. De verdachte heeft er blijk van gegeven zich goed bewust te zijn van het onaanvaardbare van zijn handelen en lijkt gemotiveerd om de behandelingen te ondergaan die nodig zijn om recidive te voorkomen. Hij heeft ter terechtzitting te kennen gegeven voorwaarden bij behandeling te aanvaarden. Uit het oogpunt van beveiliging van de maatschappij acht de rechtbank terbeschikkingstelling noodzakelijk. De door de deskundigen bij verdachte gestelde diagnose is zodanig dat bij een vrije terugkeer van verdachte in de maatschappij er een behoorlijk risico voor herhaling aanwezig geacht moet worden. De samenleving dient daartegen zoveel mogelijk te worden beschermd. Die bescherming kan worden gerealiseerd door aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Behandeling van verdachte is noodzakelijk, maar verpleging van overheidswege acht de rechtbank niet geïndiceerd. Zij zal bij de terbeschikkingsstelling voorwaarden opleggen ter behandeling van verdachte. Daarnaast acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op de artikelen 27, 38, 55, 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt. Zij verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan. Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Zij bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar. Zij veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 402 (vierhonderdtwee) dagen. Zij gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden: 1. de veroordeelde zal zich laten opnemen in “De Bruggen” te Zwammerdam en dient aldaar opgenomen te blijven zolang zijn behandelaars in die instelling dat noodzakelijk achten; 2. de veroordeelde zal zich laten behandelen op de wijze en gedurende de tijd die zijn behandelaars in “De Bruggen” noodzakelijk achten; 3. de veroordeelde zal de aanwijzingen die hem door zijn behandelaars in “De Bruggen”worden gegeven opvolgen, ook indien die aanwijzingen inhouden het wonen of verblijven in een gesloten setting; 4. de veroordeelde zich zal gedragen naar die aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Middelburg, in overleg met veroordeeldes behandelaars in “De Bruggen”. Zij verstrekt de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Middelburg, opdracht de veroordeelde hulp en steun te bieden bij het naleven voor voormelde voorwaarden. Zij beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Zij stelt in dit verband vast dat verdachte aldus de opgelegde vrijheidsstraf reeds heeft ondergaan. Zij heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op, zulks met onmiddellijke ingang. Dit vonnis is gewezen door: mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit, voorzitter, mrs. A.M.P. Gaakeer en C. van Boven-Hartogh, rechters, in tegenwoordigheid van J.J.J. Schols, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2001.