Jurisprudentie
AD5804
Datum uitspraak2001-11-07
Datum gepubliceerd2001-11-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200005691/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-11-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200005691/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bepaling in de Verordening inzake bezwaarmogelijkheid van de Commissie bij de raad tegen besluiten van B&W is in strijd met art. 1:5, eerste lid, Awb en mist derhalve verbindende kracht.
Met de Verordening heeft de raad toepassing gegeven aan zijn - thans in art. 1 WPO neergelegde - bevoegdheid om, in plaats van B&W, appellante aan te wijzen als bevoegd gezag van de openbare scholen in de zin van de WPO in de gemeente Amersfoort. Art. 20a, eerste lid, Verordening biedt de commissie de mogelijkheid om tegen een besluit van de raad of van B&W bezwaar te maken bij de raad.
De Afdeling volgt niet het oordeel van de rechtbank dat art. 20a Verordening onverenigbaar is met het stelsel van de Gemeentewet en derhalve verbindende kracht mist. Ook indien het oordeel van de rechtbank met betrekking tot art. 20a Verordening juist zou zijn, hetgeen thans uitdrukkelijk wordt daargelaten, kan dit immers niet afdoen aan de rechtsbeschermingsmogelijkheden die de Awb aan appellante, als belanghebbende, biedt. Gelet op het bepaalde in art. 7: 1, eerste lid, Awb kan appellante tegen de besluiten van B&W een bezwaarschrift indienen. Dit zou anders zijn indien de raad met toepassing van art. 152 Gemeentewet tegen besluiten van B&W administratief beroep bij zich zou hebben opengesteld. Gelet op de opzet en bewoordingen van art. 20a Verordening kan - nog daargelaten of art. 152 Gemeentewet de grondslag zou kunnen bieden voor een algemene beroepsbepaling als in het onderhavige geval aan de orde - evenwel niet anders worden geoordeeld dan dat de raad met het opnemen van deze bepaling heeft beoogd tegen door B&W genomen besluiten met betrekking tot voorzieningen in de onderwijshuisvesting bezwaar op zich open te stellen. Art. 20a van de Verordening is in zoverre echter in strijd met art. 1:5, eerste lid, Awb en mist derhalve verbindende kracht. De raad was niet bevoegd een beslissing te nemen op de bezwaarschriften van appellante tegen de besluiten van B&W en had deze bezwaarschriften met toepassing van art. 6:15 Awb moeten terugzenden aan B&W.
Gegrond hoger beroep.
De Bestuurscommissie voor het Openbaar Primair Onderwijs te Amersfoort, appellante.
mrs. P. van Dijk, C.M. Ligteleijn-van Bilderbeek, P.A. Offers
Awb 1:5.1
Wet op het primair onderwijs 1
Gemeentewet 82, 152
Verordening commissie basisonderwijs en speciaal onderwijs 20a
Uitspraak
Raad
van State
200005691/1.
Datum uitspraak: 7 november 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Bestuurscommissie voor het Openbaar Primair Onderwijs, gevestigd te Amersfoort,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 9 oktober 2000 in het geding tussen:
appellante
en
de raad der gemeente Amersfoort.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 24 februari 1998 respectievelijk 1 april 1998 hebben burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: burgemeester en wethouders) afgewezen de aanvragen van appellante om vergoeding van voorzieningen in de onderwijshuisvesting ten behoeve van een tweetal onder haar bevoegd gezag staande basisscholen.
Bij besluiten van 25 augustus 1998 respectievelijk 29 september 1998 heeft de raad der gemeente Amersfoort (hierna: de raad) het door appellante tegen deze besluiten bij burgemeester en wethouders gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Deze besluiten en de adviezen van de Commissie Beroepschriften, Bezwaarschriften en Klachten van 14 augustus 1998 respectievelijk 18 september 1998, waarnaar in de respectieve besluiten wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 9 oktober 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) de ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en de bezwaren van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 15 november 2000, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 16 november 2000, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 7 december 2000 heeft de Griffier van de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep doorgezonden aan de Afdeling.
Bij brief van 5 februari 2001 heeft appellante de gronden van het hoger beroep aangevuld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 april 2001 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2001, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. G. Heussen, gemachtigde, en de raad, vertegenwoordigd door mr. D.J. Beens, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluiten van 24 februari 1998 respectievelijk 1 april 1998 hebben burgemeester en wethouders afgewezen de aanvraag van appellante om vergoeding van de kosten voor het verwijderen van asbest in de verwarmingsruimte van de onder haar bevoegd gezag staande basisschool "De Bieshaar", respectievelijk de aanvraag van appellante om vergoeding van de kosten voor de vervanging van de puien van de onder haar bevoegd gezag staande basisschool "De Borgwal". Bij besluiten van 25 augustus 1998 respectievelijk 29 september 1998 heeft de raad de door appellante tegen deze besluiten bij burgemeester en wethouders gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2.2. Bij besluit van 30 mei 1995 heeft de raad der gemeente Amersfoort de Verordening commissie basisonderwijs en speciaal onderwijs (hierna: de Verordening) vastgesteld. Bij besluit van 27 mei 1997 is artikel 20a aan de Verordening toegevoegd.
Ingevolge artikel 20a, eerste lid, van de Verordening kan de commissie, indien deze zich niet kan verenigen met een besluit van de raad of van burgemeester en wethouders, binnen zes weken nadat het besluit is bekend gemaakt daartegen een bezwaarschrift indienen bij de raad.
Ingevolge artikel 20a, tweede lid, van de Verordening beslist de raad nadat de commissie voor de beroepschriften en klachten advies over het geschil heeft uitgebracht.
Ingevolge artikel 20a, derde lid, van de Verordening zijn hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7, afdeling 7.2. van de Algemene wet bestuursrecht en hoofdstuk 5 van de Verordening op de vaste raadscommissies van overeenkomstige toepassing.
2.3. Met de Verordening heeft de raad toepassing gegeven aan zijn - thans in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs (hierna ook: de WPO) neergelegde - bevoegdheid om, in plaats van burgemeester en wethouders, appellante aan te wijzen als bevoegd gezag van - voorzover thans van belang - de openbare scholen in de zin van de Wet op het primair onderwijs in de gemeente Amersfoort. Met de inwerkingtreding van de Verordening komen de taken en bevoegdheden die de wet aan het bevoegd gezag opdraagt respectievelijk toekent, derhalve toe aan appellante. Van delegatie van bevoegdheden door burgemeester en wethouders, zoals door de rechtbank verondersteld, is dan ook geen sprake.
2.4. Vast staat dat het bevoegd gezag van een bijzondere school belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij een besluit van de raad met betrekking tot voorzieningen in de onderwijshuisvesting. Er is geen grond hierover ten aanzien van openbare scholen anders te oordelen, indien - zoals in het onderhavige geval - het bevoegd gezag wordt gevormd door een commissie als bedoeld in artikel 82 van de Gemeentewet.
2.5. De rechtbank heeft geoordeeld dat, aangezien artikel 20a van de Verordening onverenigbaar is met het stelsel van de Gemeentewet en derhalve verbindende kracht mist, de door appellante tegen de besluiten van burgemeester en wethouders van 24 april 1998 en 1 april 1998 ingediende bezwaarschriften niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
2.5.1. De Afdeling volgt de rechtbank hierin niet. Ook indien het oordeel van de rechtbank met betrekking tot artikel 20a van de Verordening juist zou zijn, hetgeen thans uitdrukkelijk wordt daargelaten, kan dit immers niet afdoen aan de rechtsbeschermingsmogelijkheden die de Algemene wet bestuursrecht aan appellante, als belanghebbende, biedt.
2.6. Gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan appellante tegen de besluiten van burgemeester en wethouders een bezwaarschrift indienen. Dit zou anders zijn indien de raad met toepassing van artikel 152 van de Gemeentewet tegen besluiten van burgemeester en wethouders administratief beroep bij zich zou hebben opengesteld. Gelet op de opzet en bewoordingen van artikel 20a van de Verordening kan - nog daargelaten of artikel 152 van de Gemeentewet de grondslag zou kunnen bieden voor een algemene beroepsbepaling als in het onderhavige geval aan de orde - evenwel niet anders worden geoordeeld dan dat de raad met het opnemen van deze bepaling heeft beoogd tegen door burgemeester en wethouders genomen besluiten met betrekking tot voorzieningen in de onderwijshuisvesting bezwaar op zich open te stellen. Artikel 20a van de Verordening is in zoverre echter in strijd met artikel 1:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en mist derhalve verbindende kracht.
2.6.1. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de raad niet bevoegd was een beslissing te nemen op de door burgemeester en wethouders doorgezonden bezwaarschriften van appellante tegen de besluiten van 24 februari 1998 en 1 april 1998. De raad had deze bezwaarschriften met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht ter verdere afdoening aan burgemeester en wethouders moeten terugzenden. De rechtbank heeft - zij het op andere gronden - de besluiten van de raad van 25 augustus 1998 en 29 september 1998 dan ook terecht vernietigd.
2.7. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover daarbij de door appellante tegen de besluiten van burgemeester en wethouders van 24 februari 1998 en 1 april 1998 ingediende bezwaarschriften niet-ontvankelijk zijn verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 9 oktober 2000, AWB 98/2109 en AWB 98/2356, voorzover daarbij de door appellante tegen de besluiten van burgemeester en wethouders van 24 februari 1998 en 1 april 1998 ingediende bezwaarschriften niet-ontvankelijk zijn verklaard;
III. bepaalt dat de hiervoor onder II. genoemde bezwaarschriften aan burgemeester en wethouders worden teruggezonden;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. gelast dat de gemeente Amersfoort aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (ƒ 675,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2001
284.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,