Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5516

Datum uitspraak2001-05-08
Datum gepubliceerd2001-11-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/17641
Statusgepubliceerd


Indicatie

SAMENVATTING Staandehouding / redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Eiser, van Chinese nationaliteit, is staande gehouden in een Chinees afhaalrestaurant bij een controle door verschillende instanties, waaronder de vreemdelingendienst. De controle vond plaats op grond van artikel 50 Vw 2000. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat personen staande gehouden kunnen worden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie indien er sprake is van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren. Volgens verweerder zijn in casu deze feiten en omstandigheden gelegen in historische ervaringsgegevens. Bij eerdere controles in hetzelfde bedrijf zijn namelijk illegale vreemdelingen aangetroffen. De rechtbank oordeelt dat historische ervaringsgegevens niet aangemerkt kunnen worden als feiten en omstandigheden in de zin van artikel 50, eerste lid, Vw 2000 indien inmiddels een periode van bijna drie jaar is verstreken. Beroep gegrond.


Uitspraak

$$N UITSPRAAK ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ’s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer registratienummer: Awb 01/17641 VRONTO UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...]1984, van Chinese nationaliteit, gemachtigde: mr. H.B. Boogaart, advocaat te Groningen. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 Verweerder heeft op 28 april 2001 aan eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring opgelegd nu de openbare orde zulks vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000). 1.2 Verweerder heeft op 1 mei 2001 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. 1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. 1.4 Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 8 mei 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen de heer N. van Mourik. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming is met de wet en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is. 2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. 2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. 2.4 De rechtbank overweegt als volgt. Bij een controle op 27 april 2001 door verschillende instanties, waaronder de Vreemdelingendienst, is eiser staande gehouden in het Chinese afhaalrestaurant B te Rotterdam. 2.5 Uit de processen-verbaal opgemaakt op 27 april 2001 en 4 mei 2001 dient afgeleid te worden dat de controle plaatsvond op grond van artikel 50 Vw2000. Het eerste lid van dit artikel bepaalt, voorzover hier van belang, dat personen staande gehouden kunnen worden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie indien er sprake is van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren. Verweerder stelt dat in casu deze feiten en omstandigheden gelegen zijn in historische ervaringsgegevens, te weten dat bij eerdere controles in hetzelfde bedrijf in november 1996 en juni 1998 illegale vreemdelingen werden aangetroffen. 2.6 Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze ervaringsgegevens, gelet op het tijdsverloop na de laatste controle, niet zonder meer aangemerkt worden als feiten en omstandigheden in de zin van artikel 50, eerste lid, Vw2000. In dit verband overweegt de rechtbank dat bij een dergelijk lang tijdsverloop van bijna drie jaren geenzins valt uit te sluiten dat zich wijzigingen in het bedrijf, bijvoorbeeld ten aanzien van de leiding daarvan, of in de bedrijfsvoering hebben voorgedaan, waardoor de kans op het aantreffen van illegale vreemdelingen niet meer in die mate aanwezig is dat sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Uit de processen-verbaal blijkt evenwel niet van een met het oog daarop verricht onderzoek. 2.7 Voorts overweegt de rechtbank dat aan eiser niet tijdig mededeling is gedaan van zijn bevoegdheid zich bij het verhoor ex artikel 50, tweede lid, Vw2000 bij te doen staan door een raadsman, althans hiervan blijkt niet uit de onder rechtsoverweging 2.5 genoemde processen-verbaal. Aldus is gehandeld in strijd met artikel 4.18 van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Het betreft hier de schending van een essentiële waarborg die niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. 2.8 Gelet op het voorgaande is de bewaring van stonde af aan, dat wil zeggen vanaf 28 april 2001, onrechtmatig. Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard en de bewaring dient te worden opgeheven met ingang van heden. De rechtbank acht termen aanwezig voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding. Hierbij zal een vergoeding worden toegekend van f 200,- voor iedere dag dat eiser in een politiecel heeft doorgebracht en van f 150,- voor iedere dag dat eiser in een huis van bewaring heeft verbleven. 3. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden; - kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van f 1.950,-; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. W.M. van Schuijlenburg en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. H.A. Hulst als griffier op 8 mei 2001. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open (artikel 95, eerste lid, Vw2000). Daartoe dient uiterlijk een week na de uitspraak een beroepschrift te worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Afschrift verzonden:14 mei 2001