Jurisprudentie
AD5509
Datum uitspraak2001-06-05
Datum gepubliceerd2001-11-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersaWB 01/21004
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-11-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersaWB 01/21004
Statusgepubliceerd
Indicatie
SAMENVATTING
Bewaring / bestuursdwang.
Bij uitspraak van 29 mei 2001, reg.nr 20010194/1, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep afstand genomen van het in de aangevochten uitspraak ingenomen standpunt dat een onder de Vw 2000 geëffectueerde inbewaringstelling slechts rechtmatig is indien daaraan een besluit tot uitzetting van de betrokken vreemdeling ten grondslag ligt. De rechtbank verenigt zich met de conclusie in eerstbedoelde uitspraak en verklaart de grief van de in casu Oekraïnse vreemdeling op dit onderdeel onder verwijzing naar die uitspraak ongegrond. Beroep ongegrond.
Uitspraak
UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 01/21004 VRWET
Inzake: A, crv nummer 1510095544, verblijfplaats onbekend, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. M. Timmer, advocaat te Den Haag,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. E.J.B. Spierings, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...]1970 en de Oekraïense nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 21 mei 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 19 mei 2001 de maatregel van bewaring is opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheids-ontnemende maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op
28 mei 2001. De vreemdeling is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring na de indiening van het beroepschrift is opgeheven. Gelet hierop is thans nog slechts in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 Vw2000 toe te kennen.
4. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat de vreemdelingenbewaring onrechtmatig is omdat ten onrechte een last tot uitzetting dan wel een ander besluit inzake bestuursdwang ontbreekt en omdat niet is gebleken dat het openbaar ministerie geen bezwaar heeft tegen de uitzetting van de vreemdeling.
5. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast.
Immers, uit de feiten en omstandigheden als weergegeven in het proces-verbaal van aanhouding vloeide een redelijk vermoeden voort dat de vreemdeling zich schuldig had gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Gelet op het bepaalde in artikel 52 jo. artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestond derhalve de bevoegdheid de vreemdeling aan te houden. Aangezien hierna is gebleken van voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleveren als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Vw2000, is de vreemdeling na be‰indiging van het strafrechtelijk onderzoek terecht staande gehouden ingevolge die bepaling.
6. Bij uitspraak van 29 mei 2001, reg. nr 200101994/1, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep afstand genomen van het in de aangevochten uitspraak ingenomen standpunt dat een onder de Vw2000 ge‰ffectueerde inbewaringstelling slechts rechtmatig is indien daaraan een besluit tot uitzetting van de betrokken vreemdeling ten grondslag ligt. De rechtbank verenigt zich met de conclusie in eerstbedoelde uitspraak en verklaart de grief van de vreemdeling op dit onderdeel onder verwijzing naar die uitspraak ongegrond.
7. De rechtbank verwerpt ook de grief dat de zijde van de vreemdeling dat uit het dossier niet blijkt dat het openbaar ministerie geen bezwaar heeft tegen de uitzetting van de vreemdeling. Uit het feit dat de vreemdeling op 19 mei 2001 aan de Vreemdelingendienst is overgedragen ter fine van uitzetting - wat in het proces-verbaal overdracht illegale vreemdeling, op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt op 19 mei 2001 door de verbalisanten A.G.T. Haak en Y. Ait Daoud, naar voren komt - valt op zich reeds af te leiden dat de door de vreemdeling bedoelde toestemming is verleend.
Van omstandigheden die reden geven om in twijfel te trekken dat bij het openbaar ministerie geen bedenkingen tegen uitzetting bestaan, is in het geheel geen sprake.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling beschikte niet over een geldige titel tot verblijf, was niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, had zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken en beschikte niet over voldoende middelen van bestaan. Bovendien werd de vreemdeling verdacht van het plegen van een strafbaar feit.
Gelet hierop bestond ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
9. Naar het oordeel van de rechtbank bestond voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Nadat het paspoort van de vreemdeling was gebracht heeft verweerder voor de vreemdeling een uitreis aangevraagd via de luchthaven Schiphol waarna de vreemdeling op 28 mei 2001 is uitgezet naar Kiev.
10. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd was met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd was te achten.
11. Het beroep is derhalve ongegrond. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
12. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. H. Ollermann en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2001, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby, griffier.
afschrift verzonden op: 11 juni 2001