Jurisprudentie
AD5494
Datum uitspraak2001-06-06
Datum gepubliceerd2001-11-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB01/21575
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-11-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB01/21575
Statusgepubliceerd
Indicatie
SAMENVATTING
Bewaring / rechtsbijstand.
Blijkens het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal is de vreemdeling, van Franse nationaliteit, bij de ophouding voor verhoor op grond van artikel 50, tweede lid, Vw 2000 geen mededeling gedaan van zijn recht op rechtsbijstand als neergelegd in artikel 4.18 Vb 2000. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegegeven dat de bewaring van de vreemdeling is opgeheven omdat er geen fax van oponthoud van de vreemdeling naar de piketcentrale is gestuurd. Op grond van artikel 106 Vw 2000 kan de rechtbank aan de vreemdeling een schadevergoeding toekennen. In het onderhavige geval kunnen de gronden die ten grondslag liggen aan de bewaring deze dragen, terwijl er in de totstandkoming van deze bewaring, noch in de tenuitvoerlegging, enig ander gebrek kleeft dat het zonder gebleken noodzaak niet zodra dit redelijkerwijs mogelijk was melden van het oponthoud van de vreemdeling bij de piketcentrale. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewaring om formele redenen onrechtmatig is. De vreemdeling heeft bij zijn later gehoor echter te kennen gegeven dat hij van het recht op rechtsbijstand geen gebruik wenste te maken. Voorts heeft de vreemdeling welbewust het risico genomen dat hij in bewaring zou worden gesteld, hij was immers illegaal in Nederland. Gelet op het vorenstaande dienen gronden van billijkheid te leiden tot matiging van de schadevergoeding tot nihil. Beroep gegrond.
Uitspraak
UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 01/21575 VRWET
Inzake: A, crv nummer 1305168654, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. P.W. Altenburg, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M.C.G.G. van Hoek, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...]1983 en de Franse nationaliteit te hebben.
2. Op 24 mei 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 23 mei 2001 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
Tevens is op 28 mei 2001 een kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) bij de rechtbank ontvangen.
De bewaring van de vreemdeling is op 28 mei 2001 opgegeven.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 31 mei 2001. De vreemdeling is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring na de indiening van het beroepschrift is opgeheven. Gelet hierop is thans nog slechts in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 Vw2000 toe te kennen.
3. De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden als weergegeven in het proces-verbaal van staandehouding een redelijk vermoeden voortvloeide dat de vreemdeling zich schuldig had gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Gelet op het bepaalde in artikel 52 jo. artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestond derhalve de bevoegdheid de vreemdeling aan te houden. Aangezien hierna is gebleken van voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleveren als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Vw2000, is de vreemdeling na beëindiging van het strafrechtelijk onderzoek terecht staande gehouden ingevolge die bepaling.
4. Blijkens het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 23 mei 2001 is de vreemdeling bij de ophouding voor verhoor op grond van artikel 50, tweede lid, Vw2000 geen mededeling gedaan van zijn recht op rechtsbijstand als neergelegd in artikel 4.18 van het Vreemdelingenbesluit (Vb)2000.
5. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegegeven dat de bewaring van de vreemdeling is opgeheven omdat er geen fax van oponthoud van de vreemdeling naar de piketcentrale is gestuurd. Verweerder is echter van mening dat de vreemdeling geen recht heeft op schadevergoeding omdat hij niet in zijn belangen is geschaad, omdat de vreemdeling later heeft gezegd dat hij geen advocaat bij zijn verhoor wenste.
6. Op grond van artikel 106 Vw2000 kan de rechtbank aan de vreemdeling een schadevergoeding toekennen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. In het onderhavige geval kunnen de gronden die ten grondslag liggen aan de bewaring deze dragen, terwijl er in de totstandkoming van deze bewaring, noch in de tenuitvoerlegging, enig ander gebrek kleeft dan het zonder gebleken noodzaak niet zodra dit redelijkerwijs mogelijk was melden van het oponthoud van de vreemdeling bij de piketcentrale. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewaring om formele redenen onrechtmatig is. De vreemdeling heeft bij zijn later gehoor echter te kennen gegeven dat hij van het recht op rechtsbijstand geen gebruik wenste te maken. Voorts heeft de vreemdeling welbewust het risico genomen dat hij in bewaring zou worden gesteld, hij was immers illegaal in Nederland. Gelet op het vorenstaande dienen gronden van billijkheid te leiden tot matiging van de schadevergoeding tot nihil.
7. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. matigt de schadevergoeding tot nihil;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voor zover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M.A. Dirks en uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2001 in tegenwoordigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier.
afschrift verzonden op: 11 juni 2001