Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4950

Datum uitspraak2001-10-05
Datum gepubliceerd2001-10-31
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/365
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verwijzingszaak naar aanleiding van HR 24 januari 2001, nr. 35.913, BNB 2001/110. Over het materiële geschilpunt (autokosten in verband met invaliditeit) is ter zitting een compromis bereikt. Belanghebbende verzoekt vergoeding van de integrale proceskosten in plaats van de forfaitaire bedragen uit het Besluit proceskosten fiscale procedures en het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze Besluiten zijn niet in strijd met artikel 14, zesde lid, van het IVBPR, aangezien die bepaling betrekking heeft op de veroordeling wegens een strafbaar feit en niet op de heffing van belastingen. Deze regelingen zijn evenmin in strijd met enige andere eenieder verbindende bepaling van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur. 1. Loop van het geding De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992 opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 25.770, welke aanslag na daartegen gemaakt bezwaar door de inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat bij uitspraak van 30 december 1999 de uitspraak van de inspecteur heeft bevestigd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 24 januari 2001, nr. 35.913, heeft de Hoge Raad der Nederlanden de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigd en het geding verwezen naar dit Hof te verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad (BNB 2001/110). Bij brieven van 6 februari 2001 heeft het Hof partijen in de gelegenheid gesteld een schriftelijke toelichting in te dienen. De inspecteur heeft bij brief van 6 maart 2001 een nadere toelichting ingezonden, welke toelichting op 26 juni 2001 in kopie aan de gemachtigde van belanghebbende is gezonden. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 23 juni 2001 een nadere toelichting ingezonden, welke toelichting op 26 juni 2001 in kopie aan de inspecteur is gezonden. Ter zitting van 24 augustus 2001 is verschenen belanghebbende, tot bijstand vergezeld van A, alsmede namens de inspecteur B en C. Namens belanghebbende is ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Voorts is namens belanghebbende een herziene versie van de vorenvermelde brief van 23 juni 2001 overgelegd. De inspecteur heeft daarvan kennis kunnen nemen en heeft zich erover kunnen uitlaten. De pleitnota en de overgelegde brief worden tot de gedingstukken gerekend. 2. Tussen partijen vaststaande feiten Voor de vaststaande feiten verwijst het Hof naar de hiervoor vermelde uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. 3. Geschil In geschil is in hoeverre de door belanghebbende gemaakte autokosten kunnen worden gerangschikt onder de buitengewone lasten ter zake van ziekte en invaliditeit. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Ter zitting is voor zover thans nog van belang en zakelijk weergegeven daaraan het volgende toegevoegd. Namens belanghebbende: Ik kan ermee instemmen de aftrekbare autokosten te stellen op ƒ 6.788. Ik vraag vergoeding van de proceskosten tot het bedrag van de werkelijke kosten, zoals gespecificeerd in mijn pleitnota. De beperking van de vergoeding op grond van het Besluit proceskosten fiscale procedures is in strijd met artikel 14, zesde lid, van het Internationale verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR). Namens de inspecteur: Ik kan ermee instemmen de aftrekbare autokosten te stellen op ƒ 6.788. 5. Beoordeling van het geschil Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de door belanghebbende gemaakte autokosten tot een bedrag van ƒ 6.788 kunnen worden gerangschikt onder de buitengewone lasten ter zake van ziekte en invaliditeit. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur de desbetreffende kosten tot een bedrag van ƒ 4.625 in aanmerking genomen, zodat het vastgestelde belastbare inkomen met (ƒ 6.788 - ƒ 4.625 =) ƒ 2.163 moet worden verminderd tot (ƒ 25.770 - ƒ 2.163 =) ƒ 23.607. 6. Proceskosten Nu het beroep gegrond is, veroordeelt het Hof de inspecteur in de proceskosten. Ter zake van de behandeling van het geding voor het Gerechtshof te 's-Gravenhage gaat het om de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken in verbinding met het Besluit proceskosten fiscale procedures (hierna: BPFP). Ter zake van de behandeling van het geding voor dit Hof gaat het om de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: BPB). Naar het oordeel van het Hof zijn de hiervoor vermelde wettelijke regelingen niet in strijd met artikel 14, zesde lid, van het IVBPR, aangezien deze bepaling betrekking heeft op de veroordeling wegens een strafbaar feit en niet op de heffing van belastingen. Het Hof is voorts van oordeel dat deze regelingen evenmin in strijd zijn met enige andere eenieder verbindende bepaling van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie. De kosten voor de behandeling van het geding voor het Gerechtshof te 's-Gravenhage stelt het Hof ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het BPFP overeenkomstig het in de bijlage bij dat Besluit opgenomen tarief op: 1,5 (proceshandelingen: beroepschrift, conclusie van repliek) ´ 1 (wegingsfactor gewicht van de zaak) ´ ƒ 710 = ƒ 1.065. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het BPB stelt het Hof het bedrag van de kosten voor de behandeling van het geding voor dit Hof overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 1,5 (proceshandelingen: schriftelijke inlichtingen, verschijnen zitting) ´ 1 (wegingsfactor gewicht van de zaak) ´ ¦ 710, ofwel ¦ 1.065. Belanghebbende heeft nog verzocht hem een vergoeding toe te kennen voor verletkosten. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat hij in verband met het bijwonen van de zitting inkomsten heeft gederfd. Naar 's Hofs oordeel komt hij daarom niet in aanmerking voor een vergoeding voor verletkosten. 7. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak van de inspecteur; - vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 23.607; - gelast de Staat het gestorte griffierecht ad ƒ 75 aan belanghebbende te vergoeden, en; - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van ƒ 2.130 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen. De uitspraak is vastgesteld op 5 oktober 2001 door mrs. Schaap, Onnes en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.