Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4916

Datum uitspraak2001-10-16
Datum gepubliceerd2001-10-31
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers99/637
Statusgepubliceerd


Uitspraak

16 oktober 2001 vierde civiele kamer rolnummer 1999/637 G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in de zaak van: [appellante], wonende te [woonplaats appellant}, appellante, procureur: mr A.W.H.L.M. van Bon-Moors, tegen: [geïntimeerde], wonende te [woonplaats geïntimeerde], geïntimeerde, procureur: mr B.J. Schadd. 1 Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar het tussen partijen gewezen vonnis van 27 juli 1999 van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht. 2 Het geding in hoger beroep Bij exploot van 9 augustus 1999 heeft appellante - de dochter - aan geintimeerde - de vader - aangezegd in hoger beroep te komen van het vonnis van de president en heeft zij hem gedagvaard voor dit hof. Bij memorie van grieven heeft zij na te melden grieven aangevoerd en gevorderd dat het hof de vader zal veroordelen tot betaling van: a. f 50.000,- althans een door het hof te bepalen bedrag, als voorschot op een bedrag aan schadevergoeding, b. f 4.193,23 aan buitengerechtelijke kosten met rente, alles met zijn veroordeling in de kosten van de procedure in beide instanties. Bij memorie van antwoord heeft de vader het appèl bestreden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en de dochter zal veroordelen in de kosten van beide instanties (bedoeld zal zijn: van het hoger beroep). De dochter heeft nadien bij akte producties overgelegd en haar eis vermeerderd met dien verstande dat zij wegens buitengerechtelijke kosten thans vordert betaling van bedragen van f 3.000,- respectievelijk f 11.269,90. De vader heeft bij antwoord-akte eveneens producties overgelegd. Daarna hebben partijen de zaak doen bepleiten door hun advocaten, de dochter door mr A. van Bon-Moors te Nijmegen, en de vader door mr A.H.J. Damminga, advocaat te IJsselmuiden. 3 De vaststaande feiten 3.1 De president is onder 2. van zijn vonnis van een aantal feiten uitgegaan, waarover partijen niet van mening verschillen. Ook het hof gaat van die feiten uit. Daaraan valt toe te voegen dat de meervoudige kamer voor strafzaken van dit hof in hoger beroep bij arrest van 5 december 2000 bewezen heeft verklaard, dat de vader op tijdstippen in de periode van 14 juli 1983 t/m 13 juli 1990 te [woonplaats appellante], gemeente [naam gemeente], en te (bedoeld zal zijn: in) Oostenrijk ontucht heeft gepleegd met de dochter, geboren op [geboortedatum], "bestaande die ontucht in het telkens opzettelijk betasten van de buik en/of de borsten en/of de vagina"van de dochter "en/of het laten betasten van zijn penis "door de dochter "en/of het zich laten aftrekken" door de dochter. Voor dit misdrijf ("ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd") heeft de strafkamer hem veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De strafkamer heeft de vader vrijgesproken van het eveneens aan hem telastegelegde hebben van vleselijke gemeenschap met zijn dochter, toen deze nog geen zestien jaar, maar al wel twaalf jaar oud was. 3.2 De strafkamer heeft blijkens zijn arrest het bewijsoordeel gegrond op verschillende verklaringen en deze in onderling verband redengevend voor de bewezenverklaring geoordeeld. De aangifte van de dochter staat, aldus de strafkamer, niet op zichzelf maar wordt ondersteund door verschillende verklaringen van getuigen, die niet slechts stoelen op de verklaring van de dochter maar voornamelijk op uitlatingen van de vader en zijn echtgenote. De strafkamer somt daarna deze verklaringen op; in de eerste plaats gaat het om een brief van de vader aan de dochter waaruit spijt naar voren komt en waarin hij belooft haar nooit meer te zullen aanraken, en voorts om verklaringen van dominee [naam dominee], [getuige 1] en [getuige 2]. De strafkamer gaat vervolgens in op argumenten die de verdediging heeft aangevoerd, die heeft gewezen op onregelmatigheden in de verklaringen van de dochter en op het oordeel van de als deskundige ingeschakelde prof. Merkelbach, die vraagtekens zet bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van de dochter. Naar het oordeel van de strafkamer vermogen noch de door de verdediging aangevoerde onregelmatigheden in de verklaringen van de dochter noch het deskundigenoordeel van prof. Merkelbach afbreuk te doen aan de overtuigingskracht van de bewijsmiddelen, nu een niet onaanzienlijk deel van de bewijsmiddelen stoelt op verklaringen van andere getuigen, waarbij de bron van hun waarneming niet gerelateerd kan worden aan de aangeefster maar aan de vader dan wel aan diens echtgenote. De strafkamer komt op grond daarvan tot het oordeel dat de - wettige - bewijsmiddelen betrouwbaar en overtuigend zijn. 3.3 De vader heeft beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest, dat nog hangende is. 4 De grieven De dochter heeft vier grieven aangevoerd tegen het vonnis. De eerste twee grieven komen erop neer, dat de president ten onrechte het gestelde seksueel misbruik niet aannemelijk heeft geacht. De derde grief betreft het belang dat de president heeft gehecht aan het risico, dat de dochter bij een eventuele veroordeling van de vader niet zou kunnen terugbetalen als de veroordeling nadien ongedaan zou worden gemaakt. De vierde grief is gericht tegen de veroordeling in de proceskosten. 5 De beoordeling van het appèl. 5.1 De dochter vordert in dit kort geding een voorschot op schadevergoeding. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in de eerste plaats wettelijk vereist, dat er een spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering bestaat. De vader heeft in eerste aanleg betwist dat de dochter spoedeisend belang heeft. De president heeft dit verweer verworpen en heeft geoordeeld dat aan de eis is voldaan. De vader heeft in hoger beroep al hetgeen hij in eerste aanleg heeft aangevoerd gehandhaafd, zodat ook in hoger beroep moet worden beslist of de dochter een spoedeisend belang bij de vordering heeft. Het hof onderschrijft het oordeel van de president dat de dochter voldoende spoedeisend belang heeft bij een voorschot op schadevergoeding, zodat zij haar financiële positie - zij heeft onvoldoende geldmiddelen om de door haar gewenste therapie voort te zetten - kan verlichten. 5.2 In de tweede plaats is voor toewijzing nodig, dat de vordering in voldoende mate aannemelijk is en dat waarschijnlijk is dat de vader in een bodemprocedure veroordeeld zal worden tot tenminste het bedrag van een eventueel toe te wijzen voorschot. De president heeft te dien aanzien geoordeeld, dat onbetwist is dat de dochter psychische klachten heeft, maar dat zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar geleden psychische schade het direct gevolg is van seksueel misbruik door de vader. 5.3 Het hof bespreekt eerst de eerste twee grieven. Het hof stelt voorop, dat de president terecht heeft geoordeeld dat de strafrechtelijke veroordeling door de rechtbank geen dwingend bewijs oplevert, dat de vader zijn dochter seksueel heeft misbruikt. Ingevolge artikel 188 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering levert immers alleen een in kracht van gewijsde gegaan en op tegenspraak gewezen vonnis, waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs op van dat feit. In dit geval is de strafrechtelijke veroordeling echter niet in kracht van gewijsde gegaan, nu tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep was aangetekend, zodat de president geen dwingend bewijs van dat feit mocht aannemen. In hoger beroep is dit in zoverre niet anders, dat het strafarrest niet in kracht van gewijsde is gegaan, nu beroep in cassatie hangende is. Dat neemt evenwel niet weg, dat de civiele rechter op grond van hetgeen nu aan bewijs voorhanden is kan aannemen, dat het gestelde seksueel misbruik zich heeft voorgedaan. 5.4 Bij de beoordeling van de vraag of het gestelde onrechtmatig handelen (seksueel misbruik) aannemelijk is mag het strafarrest dan weliswaar niet als doorslaggevend (dwingend bewijs) worden beschouwd, maar het is wel degelijk van belang. In zoverre is de situatie in hoger beroep anders dan in eerste aanleg, toen er nog geen veroordelend strafarrest was. Het hof onderschrijft in dit kort geding de onder 3.2 weergegeven overwegingen van het strafarrest. Hetgeen de advocaat van de vader bij de pleidooien in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding te veronderstellen dat deze veroordeling geen stand zal houden. 5.5 De vader heeft aangevoerd dat de strafkamer, door in de bewezenverklaring de woorden "en/of" te bezigen tot uitdrukking heeft willen brengen dat niet bewezen kan worden waarin de ontucht heeft bestaan en dat de ontucht alleen heeft bestaan in het - minder ernstige - betasten van de buik "en/of" de borsten van de dochter. 5.6 Dit standpunt is onjuist. Door het gebruik van de woorden "en/of" en het woord "telkens" heeft de strafkamer bewezen verklaard, dat de vader alle bewezen verklaarde handelingen heeft verricht en wel op verschillende tijdstippen in de periode van 14 juli 1983 tot en met 13 juli 1990. 5.7 Het hof acht op grond van het voorgaande aannemelijk dat de vader de dochter seksueel heeft misbruikt op de wijze en in de periode die de strafkamer bewezen heeft verklaard. De kritiek die de vader heeft geuit op het strafarrest deelt het hof niet, nu daarin voorbij wordt gegaan aan de onderlinge samenhang van de verschillende voor het bewijs gebruikte verklaringen. Ook ziet de kritiek voorbij aan de omstandigheid dat verschillende verklaringen niet slechts stoelen op verklaringen van de dochter, maar voornamelijk op uitlatingen van de vader zelf en zijn echtgenote. De strafkamer noemt ook een brief van de vader. Dit is een brief van 15 februari 1996, gericht aan de dochter die als volgt begint: "Al maanden wacht ik op een goede gelegenheid om je in alle rust te kunnen spreken. Maar omdat die mogelijkheid nog steeds ontbreekt wil ik je nu maar op papier vragen of je mij wilt vergeven voor wat ik je jaren geleden heb aangedaan. Graag zou ik willen weten of je mij nog als vader wilt hebben en als dat zo mocht zijn of je weer vertrouwen in mij wilt hebben, dat ik je nooit meer aan zal raken". De vader stelt dat uit deze woorden niet meer kan worden afgeleid dan dat hij zijn dochter heeft aangeraakt; met de brief, zo zegt hij, heeft hij niet toegegeven dat hij zijn dochter seksueel heeft misbruikt. Het hof acht deze uitleg, in het licht van de overige door de strafkamer gebezigde bewijsmiddelen, niet geloofwaardig: het is niet aannemelijk is dat met "aanraken" iets anders wordt bedoeld dan het door de dochter bedoelde aanraken, met seksuele bedoelingen. Een brief als deze schrijft men bovendien niet zonder reden; de vader heeft geen enkele andere reden aangevoerd dan de reden die het hof heeft verworpen, die hem ertoe zou hebben bewogen een brief met deze inhoud te schrijven. 5.8 De vader heeft kritiek geuit op rapportage van drs A. Jongerius-Tacoma. Het hof wijst erop dat de strafkamer deze rapportage niet heeft gebruikt als bewijsmiddel. Voorts heeft de vader aangevoerd dat de verklaringen van de dochter niet waarheidsgetrouw zijn en hij beroept zich daartoe op rapportage van prof. Dr. H. Merkelbach. Daartegenover staan echter de bevindingen van een andere deskundige, prof. Dr. O. van der Hart, bijzonder hoogleraar "Stress in relatie tot de persoonlijkheid en de persoonlijkheidsstoornissen" die geargumenteerd betoogt (1) dat de dochter waarheidsgetrouw is in haar verklaring dat de herinneringen aan het seksueel misbruik door de vader continue, geen hervonden herinneringen zijn, (2) dat de dochter dit misbruik aanvankelijk heeft ontkend uit angst voor mogelijke consequenties (en haar ervaringen hieromtrent bijzonder moeilijk kon verwoorden) en (3) er geen valide argumenten bestaan tegen de diagnose chronische PTTS (post-traumatische stress stoornis), inclusief de aanwezigheid van "geassocieerde kenmerken" die kunnen voorkomen bij getraumatiseerde mensen bij wie het om een "interpersoonlijke stressor" gaat. Het hof heeft geen reden aan de waarheidsgetrouwheid van de verklaringen van de dochter te twijfelen, voor zover het gaat om de door de strafkamer van het hof bewezen verklaarde handelingen. Al met al acht het hof het verweten seksuele misbruik, voor zover bewezen verklaard door de strafkamer in hoger beroep, aannemelijk. Ander seksueel misbruik door de vader is niet aannemelijk geworden. 5.9 Voor het geval seksueel misbruik mocht worden aangenomen betwist de vader dat de psychische schade welke de dochter zegt te lijden het gevolg is van dat misbruik. Hij wijst erop dat die schade het gevolg kan zijn van andere oorzaken, zoals chronische depressie en schizofrenie waaraan de dochter lijdende is. 5.10 Het hof kan de vader daarin niet volgen. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van seksueel misbruik daarvan psychische schade plegen te ondervinden, die zich pas jaren later kan openbaren. In het geval van de dochter geldt daarop geen uitzondering. Dergelijk misbruik van een kind door zijn vader werkt al helemaal uiterst beschadigend bij het kind, omdat het vertrouwen van het kind in anderen, te beginnen bij de vader, voor het leven wordt aangetast. Dat de dochter lijdende zou zijn aan schizofrenie, is overigens betwist, is niet met feiten gestaafd en is niet aannemelijk. Uit een overgelegde verklaring van 7 april 1999 van M. Martinez en R. van der Weijden (arts-assistent psychiatrie respectievelijk psychiater) volgt veeleer dat de dochter bekend is met een chronisch post-traumatisch stress syndroom, zoals ook prof. Van der Hart releveert. In een verklaring van 12 april 1999 van de hand van een psychiater in opleiding E.E.M. van Bussel en B. Verwey, psychiater, wordt dit herhaald en wordt eraan toegevoegd dat zij borderline persoonlijkheidstrekken vertoont. Niet uitgesloten is dat de chronische depressie is ontstaan of mede is ontstaan door het seksuele misbruik. Dat de dochter mogelijk ook door andere oorzaken psychisch beschadigd is doet niet af aan de verplichting van de vader de ontstane schade te vergoeden. De eerste twee grieven slagen. 5.11 De vader heeft de gevraagde voorschotten wegens materiële schade cijfermatig niet bestreden. Deze zijn toewijsbaar. De voorschotten wegens materiële en immateriële schade begroot het hof ieder op f 20.000,-, zodat het in totaal f 40.000,-, zal toewijzen als voorschot. 5.12 Grief 3 slaagt eveneens. Het risico dat de dochter het voorschot niet zou kunnen terugbetalen, mocht in een bodemprocedure door de rechter worden vastgesteld dat de vader geen schadevergoeding behoeft te betalen, acht het hof niet zodanig groot dat de vordering op die grond behoort te stranden. Ook van een WAO-uitkering kan trouwens zonodig worden terugbetaald, al zal dat dan wellicht in termijnen moeten gebeuren. 5.13 Ook grief 4 gaat op. Het hof zal de vader als in het ongelijk te stellen partij in beide instanties in de kosten veroordelen. 6 De beslissing Het hof; rechtdoende in hoger beroep in kort geding: vernietigt het bestreden vonnis in conventie en in reconventie; veroordeelt de vader aan de dochter te betalen een bedrag van f 40.000,- met daarover de wettelijk rente vanaf 12 mei 1999 tot de dag der betaling; verwijst de vader in de kosten van het geding aan de zijde van de dochter gevallen en tot op deze uitspraak in beide instanties begroot op: in eerste aanleg: f 2.022,96, waarvan f. 1.612,96 op de voet van artikel 57b Rv. te betalen aan de griffier van de arrondissementsrechtbank te Arnhem door overmaking op rekeningnummer 1923.25.752 t.n.v. DS 533 arrondissement Arnhem , Postbus 9030, 6800 EM Arnhem, zijnde f 1.000,- aan salaris, f 72,96 aan explootkosten en f 540,-- aan in debet gesteld griffierecht en f 410,-- aan de dochter wegens het door haar betaalde griffierecht; in hoger beroep: f 2.784,89, waarvan f 2.579,89 op de voet van artikel 57b Rv. te betalen aan de griffier van het gerechtshof te Arnhem door overmaking op rekeningnummer 1923.25.752 t.n.v. DS 533 arrondissement Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem, zijnde f 1.500,-- aan salaris, f 84,89 aan explootkosten en f 995,-- aan in debet gesteld griffierecht en f 205,-- aan de dochter wegens het door haar betaalde griffierecht; wijst hetgeen meer of anders wordt gevorderd af. Dit arrest is gewezen door mrs Fokker, Katz-Soeterboek en de Boer en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2001.