
Jurisprudentie
AD4856
Datum uitspraak2001-10-19
Datum gepubliceerd2001-10-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers71972/ KG ZA 01-703
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-10-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers71972/ KG ZA 01-703
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH
VONNIS IN KORT GEDING
Zaaknummer: 71972/ KG ZA 01-703
Datum uitspraak: 19 oktober 2001
Vonnis in kort geding van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij exploot van dagvaarding van 8 oktober 2001,
procureur mr. J.E. Benner,
advocaat mr. K. Kok te Zwolle,
tegen:
[Gedaagde],
Wonende te [woonplaats],
gedaagde bij gemeld exploot,
procureur mr. L.M.H. Nelissen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid respectievelijk als "Eiser" en "Gedaagde".
1. De procedure
1.1. Eiser heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
1.2. De advocaat van Eiser heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.3. De procureur van Gedaagde heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities met producties.
1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. Tussen partijen is een bodemzaak aanhangig bij deze rechtbank onder rolnummer 01/1909.
2.2. Sorghvliet Consultancy N.V. (verder Sorghvliet te noemen) is (was) een bedrijf dat (voorgaf dat het) zich bezig hield met het beleggen van gelden voor particulieren. Eiser is/was gevolmachtigde van Sorghvliet. Gedaagde heeft voor een bedrag van in totaal ƒ 350.000,-- bij Sorghvliet ingelegd. Gedaagde heeft van dat bedrag nog niets teruggekregen.
2.3. Bij exploot van beslaglegging d.d. 8 augustus 2001 heeft Gedaagde conservatoir beslag doen leggen op een aantal aan Eiser in eigendom toebehorende zaken, te weten huis, tuin, restaurant, tennisbaan en kerstdennen, gelegen te [woonplaats].
3. Het geschil
3.1. Eiser vordert in dit kort geding, kort weergegeven, uitvoerbaar bij voorraad, opheffing van het door Gedaagde op 8 augustus 2001 gelegde beslag, met veroordeling van Gedaagde in de kosten van het geding.
3.2. Eiser legt daaraan het navolgende ten grondslag.
3.3. Het gelegde beslag is gebaseerd op een vordering die Gedaagde stelt te hebben op Eiser ten bedrage van f 350.000,-- uit hoofde van een garantstelling door Eiser. Deze vordering is echter ondeugdelijk omdat Gedaagde Eiser op 3 augustus 2001 wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd door hem in een auto vast te houden en hem onder bedreigingen met verwondingen en de dood een aantal documenten te laten ondertekenen, waaronder de verklaring van garantstelling. Deze verklaring kan derhalve niet dienen als grondslag voor de vordering, nu zij onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen: indien de bedreiging niet had plaatsgevonden, zou Eiser de verklaring nimmer hebben ondertekend. Hieruit volgt dat het gelegde beslag vexatoir en onrechtmatig is en derhalve opgeheven dient te worden.
3.4. Eiser heeft een bijzonder spoedeisend belang bij opheffing van het beslag, welke belang hierin is gelegen, dat de hypotheekgever van de onroerende zaak terzake waarvan het beslag is gelegd, de hypotheek heeft opgezegd en eind 23 oktober 2001 over zal gaan tot openbare verkoop van de zaak. Er zijn derden die de hypotheek willen aflossen en het huis willen kopen, echter deze verlangen van Eiser dat het erop rustende beslag wordt opgeheven. Indien het beslag op de zaak blijft rusten, zal de openbare verkoop doorgang vinden en lijdt Eiser een geschat verlies van ca. f 1.000.000,--.
3.5. Het verweer van Gedaagde tegen de vordering komt zakelijk weergegeven op het volgende neer.
3.6. Eiser heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting en verduistering. Hij trad op voor Sorghvliet. De verklaring van garantstelling d.d. 31 juli 2001 is niet onder dwang getekend maar op initiatief van Eiser zelf opgesteld en getekend, zulks ter vervanging van een eerder tussen partijen overeengekomen contract. Na vastlegging bij de notaris van deze tweede overeenkomst zou Gedaagde derhalve meer zekerheid verkrijgen tot teruggave van zijn inleggelden. De door Eiser gestelde vrijheidsberoving en bedreiging hebben nooit plaatsgevonden. De ter onderbouwing van deze vermeende door Gedaagde gepleegde strafbare feiten overgelegde bewijzen zijn niet dermate betrouwbaar te achten, dat hieraan enige waarde kan worden gehecht: de verschillende verklaringen zijn afkomstig van familieleden en vrienden van Eiser, terwijl de inhoud ervan veelal niet terzake doet en voorzover handelende over gedragingen van Gedaagde, niet correct is.
3.7. Eiser heeft geen belang of spoedeisend belang bij toewijzing van zijn vordering, nu hij pas twee maanden na beslaglegging stappen heeft ondernomen om in rechte opheffing ervan te vorderen, en nu uit een brief van de notaris belast met de openbare verkoop blijkt dat de hypotheekgever de biedingen van de gegadigden die Eiser stelt te hebben niet heeft geaccepteerd, zodat de openbare verkoop gewoon plaats zal hebben op de vastgestelde data. Deze openbare verkoop is geen gevolg van het conservatoire beslag van Gedaagde, maar vindt zijn grondslag in onder meer hypotheekachterstanden aan de zijde van Eiser.
3.8. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voorshands is genoegzaam komen vast te staan dat Sorghvliet gelden van diverse personen heeft ontvangen, krachtens overeenkomsten inhoudende dat die bedragen door Sorghvliet zouden worden belegd en met een rendement van 35 à 50 % per jaar (ofwel 6% per maand dat maandelijks zou worden uitgekeerd) zouden worden terugbetaald. Sorghvliet bestaat niet meer en de "beleggers" zijn hun geld kwijt. Gedaagde is een van hen. Sorghvliet was gevestigd op het adres van Eiser en Eiser trad op als gevolmachtigde van Sorghvliet en wierf onder andere bij Gedaagde om gelden bij Sorghvliet te beleggen.
De opgemaakte schuldbekentenissen, waarbij Sorghvliet zich aan Gedaagde in totaal ƒ 350.000,-- schuldig verklaart, en die zijn gedateerd 10 oktober 2000 en 28 januari 2001, zijn namens Sorghvliet door Eiser ondertekend. Door Sorghvliet is een prospectus uitgegeven terzake dit soort beleggingen, waarin wordt toegezegd dat de belegger, om elk risico voor hem uit te sluiten, een onherroepelijke bankgarantie van de ABN AMRO Bank ten hoogte van het ingelegde bedrag krijgt, welke garantie kan worden aangesproken om na een jaar terugbetaling te verkrijgen. Een dergelijke toezegging is door Sorghvliet, via diens gevolmachtigde Eiser, ook aan Gedaagde gedaan. Na de door Gedaagde gedane betalingen is er echter nooit een bankgarantie aan hem verstrekt. Gedaagde heeft daarom herhaaldelijk gevraagd doch werd telkens door Eiser met een smoes het bos in gestuurd.
4.2. De president van deze rechtbank heeft Gedaagde verlof verleend beslag te leggen voor de vordering uit hoofde van een schuldbekentenis van 10 oktober 2000 tussen Gedaagde en Sorghvliet, alsmede een onderhandse participatieovereenkomst van 28 januari 2001 tussen Gedaagde en Sorghvliet, waarin Eiser zich privé garant heeft gesteld alsmede een onderhandse akte van garantstelling van 31 juli 2001.
4.3. Thans dient de vraag beantwoord te worden of het aan de vordering op Eiser ten grondslag gelegde recht summierlijk ondeugdelijk blijkt. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat aan de garantstelling in privé dd 31 juli 2001 wegens een wilsgebrek door Gedaagde geen rechten kunnen worden ontleend.
4.4. Eiser erkent dat de garantstelling door hem is ondertekend, zodat hij daaraan gehouden kan worden. Dat is slechts anders indien hij voldoende aannemelijk maakt dat er inderdaad sprake is van een situatie waarin die rechtshandeling door een wilsgebrek - uiteindelijk - rechtskracht ontbeert.
4.5. Ter onderbouwing van de beweerdelijk door Gedaagde gepleegde vrijheidsberoving heeft Eiser een aantal verklaringen overgelegd, waaronder de aangifte van hem bij de politie. Daarmee is echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de bedreiging door Gedaagde daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het relaas van de bedreiging zelf is niet erg waarschijnlijk en laat voor de hand liggende vragen onbeantwoord. Anders dan de aangifte zijn er geen verklaringen die over de bedreiging rechtstreeks iets kunnen vertellen. Zij bevatten alleen gegevens die ofwel van Eiser zelf afkomstig zijn ofwel zelf waargenomen gebeurtenissen weergeven, die evengoed het gevolg kunnen zijn van iets anders dan de bedreiging zoals door Eiser gesteld.
4.6. Het is ook niet erg onwaarschijnlijk te achten dat die garantstelling in privé is ondertekend. Het hele gebeuren van beleggen van gelden via Sorghvliet hangt van onwaarschijnlijkheden aan elkaar en daarin speelt Eiser - zacht gezegd - een zeer bedenkelijke rol. Hij beroept zich weliswaar op eigen onnozelheid en onbekendheid met de beleggingsmaterie, maar dat beroep kan hem niet baten omdat het geen excuus vormt om zich naar buiten als deskundige voor te doen, door zich als gevolmachtigde van Sorghvliet te presenteren en met mensen contracten te sluiten van een omvang waarvan hij had moeten begrijpen dat die bij niet nakoming door Sorghvliet voor grote problemen bij die mensen zou zorgen. Bij een dergelijke "onnadenkendheid" is het geenszins als zeer onwaarschijnlijk op te vatten dat hij als onderdeel van het door hem gespeelde spel een geschrift heeft ondertekend waarin hij zich zelf garant stelt. Ongetwijfeld zal daarbij een rol hebben gespeeld dat Gedaagde klemmende wijze op betaling zal hebben aangedrongen, doch dat Gedaagde daarbij de grenzen van het betamelijke heeft overschreden is daarmee nog niet gezegd.
4.7. Het door Eiser aangevoerde argument dat zijn handtekening niet geheel klopt en doelbewust anders is gezet, is geen enkele reden om over het bovenstaande anders te oordelen. Hetzelfde geldt voor het feit dat Eiser stelt dat hij de garantstelling op 3 augustus 2001 in plaats van 31 juli 2001 heeft getekend. Ook het feit dat Gedaagde kort daarna, te weten op 8 augustus 2001, het leggen van het onderhavige beslag in gang heeft gezet, brengt nog niet mee dat het waarschijnlijk moet worden geacht dat Gedaagde kort daarvoor geweld tegen Eiser heeft gebruikt.
4.8. Bovendien is de garantstelling ook niet met de daadwerkelijke rechtsverhoudingen in zodanige tegenspraak dat Gedaagde hem in redelijkheid niet aan de garantstelling mag houden. Gelet op de rol die Eiser heeft gespeeld is een aansprakelijkheid van Eiser in privé bepaald niet als een kennelijke onrechtvaardigheid te beschouwen.
4.9. Het bovenstaande brengt de president tot de conclusie dat de vordering niet summierlijk ondeugdelijk is gebleken.
4.10. De vraag is verder of een afweging van belangen van partijen in het licht van alle omstandigheden van het geval desalniettemin meebrengt dat het beslag moet worden opgeheven. Als bijzonder belang moet in aanmerking worden genomen hetgeen Eiser heeft opgemerkt over het te verwachten verlies wanneer zijn huis c.a. openbaar wordt verkocht.
4.11. Dat belang heeft hij aldus toegelicht. Het stelt dat het beslag van de fiscus op dat huis binnen enkele dagen zal worden opgeheven. Bewijsstukken daaromtrent heeft hij niet bijgebracht, zodat dit president dit gegeven niet als vaststaand feit kan aannemen.
4.12. Voorts heeft Eiser gesteld dat hij een derde bereid heeft gevonden de hypotheeklening inclusief kosten aan te zuiveren tegen overdracht van het huis c.a.. Die derde kan het huis dientengevolge verwerven voor een prijs van 1,2 miljoen gulden, terwijl het huis c.a. ongeveer 2,5 miljoen waard is. De betrokken derde zal Eiser daarom een recht tot terugkoop verlenen, zodat Eiser het restant van de waarde niet kwijt is doch tegen een betaling van de oorspronkelijke hypotheek met kosten weer in zijn bezit kan krijgen. Deze oplossing kan geen doorgang vinden als het beslag gehandhaafd wordt.
4.13. Naar het oordeel van de president verdient deze oplossing in rechte geen steun te krijgen. Op deze wijze wordt immers een groot waardebestanddeel om niet aan het actief van Eiser onttrokken. Nu Eiser kennelijk geen enkel verder verhaal biedt en ook geen zekerheid heeft aangeboden omdat hij dat kennelijk niet kan aanbieden, dient de restantwaarde van het huis c.a. voor de schuldenaren, in casu Gedaagde, voor verhaal beschikbaar te blijven. Wanneer Eiser een zo groot belang hecht aan deze oplossing, dient hij Gedaagde daarin mede te nemen, hetgeen mogelijk zal zijn door Gedaagde zekerheid te bieden op de kooppenningen onder de notaris. De derde zal in dat geval dus de koopsom met ƒ 370.000,-- dienen te verhogen. Nu dit alles niet is aangeboden, zal deze oplossing niet in de uitspraak worden meegenomen. De boven gestelde vraag wordt negatief beantwoord
4.14. De president concludeert dat de vordering moet worden afgewezen. Als de in het ongelijk zijnde partij zal Eiser de kosten het geding hebben te dragen.
5. De beslissing
De president:
wijst de vordering af;
veroordeelt Eiser in de kosten van dit kort geding, aan de zijde van Gedaagde begroot op ƒ 2.000,--.
Dit vonnis is gewezen door mr J.F.M. Strijbos, fungerend president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2001, in tegenwoordigheid van de griffier.