Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4845

Datum uitspraak2001-07-11
Datum gepubliceerd2001-12-10
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers01/709 WW44 V1 en 2001/710
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND kamer voor bestuursrechtelijke zaken Uitspraak van de president van de rechtbank inzake toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Procedurenr. : 01/709 WW44 V1 en 2001/710 Inzake : A, wonende te B, verzoeker, tegen : Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Ambt Montfort, te St. Odiliënberg, verweerder. Datum van behandeling ter zitting: 5 juli 2001. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 13 juni 2001 heeft verweerder aan C te B, hierna te noemen vergunninghouder, vergunning verleend tot het bouwen van een woning op een perceel aan de […][…] te B. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 18 juni 2001 heeft verweerder aan C, voornoemd, vergunning verleend voor het kappen van een totaal van 20 berken en eiken op eerder genoemd perceel. Tegen die besluiten is door verzoeker bij schrijven van 18 juni 2001 eenbezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij verweerder. Tevens heeft verzoeker zich gewend tot de president van de rechtbank met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb. Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb is de vergunninghouder in de gelegenheid gesteld als partij aan de gedingen deel te nemen. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan verzoeker en de andere partijen gezonden. In verband met de mogelijkheid dat de vergunninghouder gebruik zou maken van de verleende kapvergunning, en tot kap van de bomen zou overgaan alvorens op het verzoek om een voorlopige voorziening zou zijn beslist, heeft de president van de rechtbank met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb op 26 juni 2001 besloten de verleende kapvergunning met onmiddellijke ingang te schorsen tot en met de dag van de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening ter terechtzitting. Partijen zijn van die beslissing bij brief van 26 juni 2001 in kennis gesteld. De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 5 juli 2001, waar verzoeker in persoon is verschenen en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door P.J.G. Canjels en B.P.M. Robberts. Vergunninghouder is in persoon verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. II. OVERWEGINGEN. Bij aanvraag van 12 april 2001, bij verweerder binnengekomen op 23 april 2001, heeft vergunninghouder verzocht om vergunning voor de bouw van woning op het perceel plaatselijk bekend als […][…] te B, kadastraal bekend gemeente B, sectie […], nummer 1252. Vervolgens heeft vergunninghouder bij een bij verweerder op 24 april 2001 binnengekomen aanvraag in verband met de bouw van de woning verzocht om een kapvergunning voor op het bouwperceel aanwezige beuken en eiken. Bij besluit van 13 juni 2001 is de gevraagde bouwvergunning verleend en bij besluit van 18 juni 2001 heeft verweerder vergunning verleend voor het kappen van een totaal van 20 berken en eiken. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de president een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure. Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoeker zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de president aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe. Is een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig, dan bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder en vergunninghouder bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de president over het geschil in de hoofdzaak. De president concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoeker bezwaarschriften heeft ingediend tegen de besluiten ter zake waarvan de voorlopige voorzieningen worden gevraagd en de rechtbank te Roermond bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaken kennis te nemen. De president is van oordeel dat de verzoeken om een voorlopige voorziening niet reeds op voorhand door de afwezigheid van elk spoedeisend belang afgewezen dienen te worden. De president komt dan ook toe aan een verdere belangenweging als hierboven bedoeld. Ten aanzien van de verleende bouwvergunning is van de zijde van verzoeker aangegeven dat uit de bouwtekening afgeleid zou kunnen worden dat de vergunde woning niet uitsluitend gesitueerd is op het kadastrale perceel nummer 1252, maar ook op het perceel met het kadastrale nummer 1286, op welk perceel op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming houtopstand rust, zodat bouwen daarop niet mogelijk is. Voorts is aangegeven dat niet duidelijk is of de minimale vereiste perceelsbreedte van 12 meter aanwezig is terwijl ook bezwaren ten aanzien van andere afstandsmaten en inhoudsmaten worden aangevoerd. Tenslotte is aangevoerd dat het bouwplan zou voorzien in de bouw van een woning met drie bouwlagen terwijl het bestemmingsplan slechts twee bouwlagen toestaat. Gelet op het verhandelde ter zitting moet het er voor worden gehouden dat de te realiseren woning uitsluitend wordt gebouwd op het perceel 1252, op welk perceel woningbouw mogelijk is. Voorts is ter zitting onbestreden gesteld dat de breedte van het bouwperceel minimaal 12 meter is. Die perceelsbreedte moet volgens de voorschriften van het bestemmingsplan "Kern Montfort" gemeten worden langs de naar de weg of toegangspad gekeerde bouwgrens. In het onderhavige geval is de bouwgrens een gebogen lijn zodat in dit geval de perceelsbreedte langs die gebogen lijn gemeten moet worden. Uit de ter zitting overgelegde berekening blijkt dat de breedte van het bouwperceel aan de in het bestemmingsplan genoemde maat voldoet. In dat opzicht is derhalve geen sprake van strijd met het geldende bestemmingsplan "Kern Montfort". Anders ligt dat naar het voorlopige oordeel van de president ten aanzien van de vraag of sprake is van het bouwen in twee of drie bouwlagen. Zoals aangegeven staat het bestemmingsplan het bouwen van woningen toe met een maximum aantal van twee bouwlagen. Het begrip bouwlaag is in artikel 1, sub 14, gedefinieerd als volgt: "Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder." Het begrip onderbouw is in het bestemmingsplan niet nader omschreven. Het bouwplan voorziet in de bouw van een op de tekening als 'souterrain" -welk begrip in het bestemmingsplan overigens niet wordt gebezigd- aangeduide ruimte, een begane grond en een verdieping. Het souterrain bestaat uit een garage, een was- en CV-ruimte, een hobbyruimte en een drietal kelders. De plaats waar de woning wordt gebouwd is geaccidenteerd en de begane grond verdieping is aan de voorzijde van het perceel ongeveer 2.50 meter boven het niveau van de straat gelegen. De toegang tot de garage wordt uitgegraven. Ter zitting is aangegeven dat na realisering van de bouw het perceel vanaf ongeveer halverwege de zijkant van de woning weer af loopt waarbij de achterzijde van het souterrain ongeveer 15 centimeter beneden het niveau van de straat zal zijn gelegen. In de achterste kelder van het souterrain is een deur voorzien die op het niveau van de tuin aldaar uitmondt. Naar het voorlopig oordeel van de president moet in dat licht bezien de op de tekening als "souterrain' aangeduide ruimte als bouwlaag worden aangemerkt. De visie van verweerder dat het hierbij zou gaan om een onderbouw moet van de hand worden gewezen, zodat sprake is van bouwen in drie bouwlagen, hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan. Op deze grond komt het aangevochten besluit van 13 juni 2001 waarbij een bouwvergunning is verleend voor schorsing in aanmerking. Resteert de beoordeling van het besluit van 18 juni 2001 waarbij de gevraagde kapvergunning is verleend. Ook dat besluit kan naar het voorlopig oordeel van de president in een bodemzaak niet in stand worden gelaten. Daartoe wordt overwogen dat in de aanvraag slechts is vermeld dat het gaat om bomen die zich bevinden op het perceel waarop gebouwd wordt, terwijl in de ambtelijke advisering en het bestreden besluit slechts is aangegeven dat het in totaal om twintig berken en eiken gaat. Hoewel het gaat om beeldbepalende bomen ontbreekt iedere nadere aanduiding om welke bomen het gaat of van de plaats waar de bomen staan. Nu verweerder de kapvergunning heeft verleend met het oogmerk om de bouw van de woning mogelijk te maken had het op zijn weg gelegen om te onderzoeken en vast te stellen welke bomen aan de bouw daarvan in de weg staan en om dan ten aanzien van die bomen te motiveren, waarom ze niet behoeven te worden gehandhaafd. Vergunninghouder heeft ter zitting wel aangevoerd dat slechts de bomen gekapt worden die op de plaats staan waar het huis gebouwd wordt en dat wellicht minder dan 20 bomen gekapt gaan worden, maar, afgezien van het feit dat de verleende bouwvergunning is geschorst, en afgezien van de vraag of verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen heeft vergaard (artikel 3:2 Awb), moet in elk geval worden vastgesteld dat het besluit van 18 juni 2001 inhoudende de motivering, dat de bomen beeldbepalend zijn, doch niet zodanig beeldbepalend in het straatbeeld dat zij gehandhaafd dienen te worden, niet beschouwd kan worden als berustend op een deugdelijke motivering, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb. In een eventuele bodemzaak is het besluit tot verlening van een kapvergunning van 18 juni 2001 derhalve niet houdbaar zodat de president van de rechtbank ook dat besluit zal schorsen. Beslist wordt derhalve als aangegeven in rubriek III. III. BESLISSING De president van de arrondissementsrechtbank te Roermond; gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht; wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen toe; schorst de besluiten van 13 juni 2001 en 18 juni 2001; bepaalt dat verweerders gemeente aan verzoeker het door deze in beide zaken gestorte griffierecht volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. F.J.C. Huijbers in tegenwoordigheid van A.R.O. Kuipers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2001. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: MC Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.