Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4836

Datum uitspraak2001-06-05
Datum gepubliceerd2001-10-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 99/2014
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT sector bestuursrecht nr. SBR 99/2014 Uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geschil tussen: A, wonende te B, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder. 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij besluit van 6 november 1997, verzonden 25 november 1997, heeft verweerder eiser aangeschreven de illegaal geplaatste wand in het pand aan de […] 640 en het illegale gebruik van dat pand vóór 1 januari 1998 ongedaan te maken respectievelijk vóór 1 februari 1998 te staken, onder verbeurte van een dwangsom van f. 10.000,-- respectievelijk f. 100.000,--. 1.2 Tegen dat besluit is door eiser bij brief van 12 december 1997 bezwaar aangetekend bij verweerder. 1.3 Bij brief van gelijke datum heeft eiser zich tot de president van de rechtbank gewend met het verzoek tot toepassing van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 1.4 Bij brief van 12 januari 1998 is van de zijde van de rechtbank aan eiser medegedeeld dat de behandeling van het onder 1.3 genoemde verzoek zal worden aangehouden in afwachting van de beslissing van verweerder op het ingediende bezwaarschrift. Daarbij is voorts verzocht na bekendmaking van deze beslissing schriftelijk mede te delen of het verzoek om een voorlopige voorziening al dan niet wordt gehandhaafd, waarbij eiser er op is gewezen dat hij bij handhaving van dit verzoek tevens bij de rechtbank beroep dient in te stellen. 1.5 Bij besluit van 8 september 1999, verzonden 9 september 1999, zijn de bezwaren van eiser tegen het besluit van 6 november 1997 ongegrond verklaard en is eiser medegedeeld dat het illegale gebruik van voornoemd pand op uiterlijk 1 december 1999 dient te zijn gestaakt op straffe van verbeurte van een dwangsom van f. 100.000,-- ineens, en is voorts medegedeeld dat de illegaal geplaatste wand in dat pand op uiterlijk 1 januari 2000 dient te zijn verwijderd op straffe van verbeurte van een dwangsom van f. 10.000,-- ineens. 1.6 Bij brief van 12 oktober 1999 heeft eiser tegen het onder 1.5 genoemde besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. 1.7 Bij brief van gelijke datum heeft eiser de president van de rechtbank laten weten dat hij het onder 1.3 genoemde verzoek handhaaft. 1.8 Het verzoek is op 2 december 1999 ter zitting behandeld, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. L.A. Drenth, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.W. Genuit. Voorts is verschenen drs. K. van Diemen, projectleider/buurteconomiemanager Wijkbureau Noordwest van de gemeente Utrecht. Het onderzoek ter zitting is ingevolge het bepaalde in artikel 8:83 juncto artikel 8:64 van de Awb geschorst. 1.9 Bij brief van 22 februari 2000 heeft verweerder verslag gedaan van het bij hem gevoerde intern beraad en heeft verweerder verzocht de behandeling van de zaak voort te zetten. 1.10 De behandeling van het onderzoek ter zitting is op 22 maart 2000 voortgezet, waarbij zowel eiser, mr. L.A. Drenth als mr. J.W. Genuit aanwezig waren. Ter zitting is door de president aan partijen voorgesteld om het beroep op de voet van het bepaalde in artikel 8:52 van de Awb versneld te behandelen en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de Stab) om advies te vragen. Tevens is partijen verzocht om toestemming voor het zitting hebben van de president in de enkelvoudige kamer die het beroep zal gaan behandelen. Eiser heeft ter zitting ingestemd met deze voorstellen. Namens verweerder is verzocht om enig uitstel voor een reactie op de voorstellen. Het onderzoek ter zitting is ingevolge het bepaalde in artikel 8:64 van de Awb opnieuw geschorst. 1.11 Bij brief van 29 maart 2000 heeft verweerder laten weten dat hij instemt met de door de president gedane voorstellen. Voorts heeft verweerder meegedeeld dat hij bereid is het besluit van 8 september 1999 op te schorten totdat uitspraak op het beroep zal zijn gedaan. 1.12 Bij brief van 29 juni 2000 is de Stab verzocht om een advies uit te brengen. Op 14 december 2000 heeft de Stab bedoeld advies uitgebracht. 1.13 Nadat partijen kennis hebben genomen van het advies en van elkaars standpunten ten aanzien van dat advies, is door partijen toestemming gegeven om een nadere behandeling ter zitting achterwege te laten. 2. OVERWEGINGEN 2.1 Het pand […] 640 te B is gelegen op het […]terrein. Op grond van het bestemmingsplan 'Zuilen' rust op het gehele terrein de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden'. Op grond met deze bestemming zijn toegestaan - samengevat en voorzover hier van belang - bedrijven uit de categorieën 1 tot en met 3 van de bij de voorschriften behorende lijst van bedrijfsactiviteiten, met daaraan ondergeschikt onder meer uitsluitend productiegebonden detailhandel. Productiegebonden detailhandel wordt in de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften omschreven als detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie duidelijk ondergeschikt is aan de productiefunctie. 2.2 Naar het oordeel van verweerder dient onder productie te worden verstaan: vervaardiging, bewerking of verwerking. Voor de vaststelling of de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie, laat verweerder zich onder meer leiden - zo blijkt uit het verslag van de Stab - door de omstandigheid dat het productieproces een substantieel onderdeel vormt van de bedrijfsactiviteiten. Het bedrijf van eiser aan de […] 640 moet naar het oordeel van verweerder worden gezien als een meubeltoonzaal die uitsluitend fungeert als verkooppunt voor de verkoop van meubels aan particulieren. 2.3 Eiser heeft in zijn bezwaren tegen het bestreden besluit onder meer een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan en daarbij enkele op het […]terrein gevestigde bedrijven genoemd. 2.4 De rechtbank heeft aan de Stab gevraagd haar te adviseren met betrekking tot het antwoord op de vraag in hoeverre bij het bedrijf van eiser en de door eiser - in het kader van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel - genoemde en op het […]terrein gevestigde bedrijven sprake is van productiegebonden detailhandel. 2.5 Ten tijde van het onderzoek door de Stab is gebleken dat eiser inmiddels doende was zijn bedrijf te verhuizen en de huurovereenkomst van het pand na december 2000 niet heeft verlengd. Desgevraagd is namens eiser aangegeven dat hij toch groot belang hecht aan het oordeel van de rechtbank of het bestreden besluit in rechte stand kan houden, zulks mede in verband met de civielrechtelijke gevolgen hiervan, te weten het verhalen van de door eiser gemaakte kosten op verweerder, en de verzochte proceskostenveroordeling. In het vorenstaande heeft de rechtbank voldoende aanleiding gezien het onderzoek door de Stab te laten voortzetten. 2.6 Op 14 december 2000 is door de Stab een verslag van haar bevindingen toegezonden. Daaruit is naar voren gekomen dat - samengevat - bij het bedrijf van eiser geen sprake is geweest van productiegebonden detailhandel. Eenzelfde mening is de Stab toegedaan ten aanzien van het bedrijf T B.V. aan de […] 646, welk bedrijf rolstoelen, alsmede kunst- en hulpmiddelen levert, waarvan de productie elders plaatsvindt. Met betrekking tot het bedrijf U en V BV aan de […] 632 wordt opgemerkt dat het pand van dit bedrijf bouwtechnisch gezien vergelijkbaar is met het pand van eiser, maar dat het hier gaat om een groothandel in sanitair, om reden waarvan het bedrijf ingevolge de bestemmingsplanvoorschriften is toegestaan. Dat zou slechts anders zijn indien ook verkoop aan particulieren plaatsvindt. Van gemeentewege wordt onderzocht of van dat laatste sprake is. Een goed voorbeeld van productiegebonden detailhandel vindt de Stab het aan de [….] 620 gevestigde bedrijf W VOF, in welk bedrijf natuurstenen worden bewerkt tot grafstenen bestemd voor particuliere verkoop. Het aan de […] 602 gelegen pand van het bedrijf X, wordt in het verslag beschreven als een showroom waarin artikelen op het gebied van zonweringen en woninginrichting zijn tentoongesteld. Hoewel dat bedrijf van mening is dat er geen sprake is van detailhandel, is de rapporteur van de Stab daarvan niet overtuigd geraakt. Voorts zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat het zou gaan om een substantiële vervaardiging, bewerking of verwerking van de producten die in de showroom staan. Bij de gemeente ontbrak het hieromtrent, aldus het verslag, vooralsnog aan voldoende informatie om daadwerkelijk handhavend te kunnen optreden. Met betrekking tot het Y B.V. en verschillende autobedrijven op het […]terrein wordt opgemerkt dat die bedrijven niet zijn te vergelijken met het bedrijf van eiser en dat die bedrijven bovendien ingevolge het vigerende bestemmingsplan zijn toegestaan. Het op de […] […] 5 gevestigde bedrijf Z B.V. is een verfgroothandel en is niet te vergelijken met het bedrijf van eiser. 2.7 In reactie op het verslag van de Stab en de onder 2.5 geschetste gang van zaken heeft verweerder allereerst opgemerkt dat naar zijn oordeel het procesbelang van eiser inmiddels is vervallen en dat eiser om die reden niet meer ontvankelijk is in zijn beroep. Voorts vindt verweerder in het verslag steun voor zijn conclusie dat het gebruik van het pand aan de […] 640 strijdig is met het bestemmingsplan. Verweerder is van mening dat hij ten aanzien van eiser niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat hij met betrekking tot het bedrijf X al heeft aangegeven dat hij voornemens is handhavend op te treden. Verweerder heeft er voor gekozen om eerste de uitkomst van de procedure van eiser af te wachten voor de procedure ten aanzien van X door te zetten. Met betrekking tot T B.V. is verweerder van mening dat de planologische uitstraling van het gebruik van dat pand een wezenlijk andere is dan het gebruik van het pand van eiser. Tenslotte merkt verweerder nog op dat in de door eiser genoemde situaties, voorzover er strijd is met het bestemmingsplan, niet actief wordt gedoogd, dat verweerder in redelijkheid aan het belang van handhaving van het planologisch kader een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van eiser, en dat toepassing van het gelijkheidsbeginsel er nooit toe kan leiden dat een met het bestemmingsplan strijdige situatie in stand kan worden gelaten. 2.8 Namens eiser is naar voren gebracht dat pas tijdens het onderzoek van de Stab door verweerder, ter aanvulling op eerdere mededelingen, is aangegeven dat het begrip 'productie' betrekking heeft op een substantieel onderdeel van het productieproces. Voor eiser is tot dan de norm ten aanzien van wat wel of niet was toegestaan niet duidelijk geweest, aangezien de stukken noch verweerder daarover uitsluiting gaven. Met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel is namens eiser opgemerkt dat uit het verslag blijkt dat voor in bovenverdiepingen gevestigde kantoren een zgn. uitsterfconstructie wordt toegepast door verweerder. Door eiser wordt niet begrepen waarom deze constructie niet bij hem is toegepast. Dat verweerder ten aanzien van T en X geen actie heeft ondernomen, acht eiser in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Bij U en V is naar het oordeel van eiser wel degelijk sprake van verkoop aan particulieren, en worden de goederen niet door dat bedrijf geproduceerd. Tegen dat bedrijf is niet opgetreden. 2.9 Gelet op de in de voorschriften van het bestemmingsplan 'Zuilen' opgenomen omschrijving van productiegebonden detailhandel en hetgeen in het verslag van de Stab wordt vermeld over het bedrijf van eiser, wordt geoordeeld dat bij het bedrijf van geen sprake is geweest van productiegebonden detailhandel, aangezien van een duidelijke ondergeschiktheid van de detailhandelsfunctie aan de productiefunctie geenszins kan worden gesproken. Aan het vorenstaande doet niet af de tijdens het onderzoek door de Stab door verweerder gedane mededeling dat het productieproces een substantieel onderdeel dient te vormen van de bedrijfsactiviteiten. Het gebruik van het onderhavige pand en de ten behoeve van dat gebruik geplaatse wand zijn derhalve in strijd met het bestemmingsplan 'Zuilen'. 2.10 Behoudens bijzondere gevallen is het niet onredelijk te achten dat verweerder in een situatie als deze, waarin is gehandeld in strijd met het bestemmingsplan en er geen uitzicht bestaat op legalisering van deze handelingen, in het belang van handhaving van voorschriften en het voorkomen van precedentwerking, besluit tot een aanschrijving onder aanzegging van verbeurte van een dwangsom. 2.11 Van een bijzonder geval kan onder meer sprake zijn indien een geslaagd beroep kan worden gedaan op bijvoorbeeld het gelijkheidsbeginsel, op grond van welk beginsel gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden. Gelet op de gedingstukken, en dan met name het verslag van de Stab, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het hiervoor genoemde beginsel is genomen. Het bedrijf van eiser is voor wat betreft zijn bedrijfsvoering te vergelijken met T B.V. en X, en mogelijk - zo moet uit nader onderzoek blijken - ook met U en V BV. Verweerder is er niet in geslaagd om aan te tonen dat het bedrijf van eiser afwijkt van de hiervoor genoemde bedrijven. Dat verweerder de uitkomst van de onderhavige procedure heeft willen afwachten alvorens tegen X op te gaan treden, wordt evenmin gezien als een overtuigende reden om het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet te honoreren. 2.12 Ten aanzien van de door verweerder gestelde afwezigheid van een procesbelang wordt dezerzijds niet onderschreven, gelet op de door eiser genoemde civielrechtelijke gevolgen in geval zijn beroep gegrond wordt verklaard. 2.13 Gelet op het vorenoverwogene zijn er termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Die kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op f. 2.485,-- voor verleende rechtsbijstand (op basis van de volgende toe te kennen procespunten: 1,0 beroepschrift, 1,0 zitting, 0,5 nadere zitting, 0,5 reactie op concept-vraagstelling, 0,5 reactie op rapport) en f. 9,75 als reiskosten. 3. BESLISSING De arrondissementsrechtbank te Utrecht, recht doende, 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het besluit van 8 september 1999, kenmerk 97/17974; 3.3 veroordeelt verweerder in de kosten van eiser ten bedrage van f. 2.494,75; 3.4 bepaalt dat het door eiser betaalde griffierecht ad f. 225,-- wordt vergoed; 3.5 wijst de gemeente Utrecht aan als rechtspersoon die de onder 3.3 en 3.4 genoemde kosten dient te vergoeden. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2001. . De griffier: De president: A. Heijboer mr. D.A.C. Slump Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschrift verzonden aan partijen op: