
Jurisprudentie
AD4771
Datum uitspraak2001-08-29
Datum gepubliceerd2002-01-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 00/1741
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-01-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 00/1741
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
Reg. nr.: SBR 00/1741
UITSPRAAK van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
A
wonende te B,
e i s e r,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort,
v e r w e e r d e r.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij een in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) genomen besluit van 25 juli 2000 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 15 september 1999, waarbij de aanvraag van eiser om in aanmerking te worden gebracht voor een bruikleenauto is afgewezen, ongegrond verklaard.
Bij brief van 6 september 2000 is namens eiser door M. van der Linde, sociaal raadsvrouw, werkzaam bij het adviespunt Handicap en Recht te Amersfoort van de Algemene Nederlandse Gehandicapten Organisatie, tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij schrijven van 21 september 2000 heeft verweerder de op het geding betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 augustus 2001 waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden M. van der Linde en M. Günther, respectievelijk sociaal raadsvrouw en stagiaire bij het Adviespunt Handicap en Recht.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.R. Norp, ambtenaar in dienst van de gemeente Amersfoort.
2. OVERWEGINGEN
Eiser, geboren […] 1958, is gedurende drie dagen per week in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) werkzaam bij de X te Y. Eiser heeft op 3 juni 1999 bij verweerder een aanvraag op grond van de WVG ingediend om hem ten behoeve van zijn woon-werkverkeer een bruikleenauto ter beschikking te stellen ter vervanging van zijn huidige, uit 1991 daterende, bruikleenauto.
Uit het door verweerder gevraagd en ontvangen medisch advies van 19 augustus 1999 van de adviserend arts J.G. Meijer, werkzaam bij het Regionaal Indicatieorgaan van de GGD Eemland te Amersfoort, blijkt dat er bij eiser beperkingen met betrekking tot het lopen buitenshuis bestaan, welke met de reeds aanwezige voorzieningen onvoldoende zijn verminderd. Er bestaat een indicatie voor een aanvullende vervoersvoorziening voor individueel vervoer in de vorm van een scootmobiel met grote actieradius.
Bij besluit van 15 september 1999, gebaseerd op het voornoemd advies, heeft verweerder besloten eiser geen bruikleenauto, doch een scootmobiel te verstrekken. Tegen dit besluit heeft eiser op 26 oktober 1999 bezwaar aangetekend. Eiser geeft daarbij aan dringend behoefte te hebben aan een auto om zijn woon-werkverkeer te kunnen voortzetten en dat een scootmobiel daartoe ontoereikend is.
Blijkens een schrijven van 11 november 1999 van GAK Nederland B.V. betreffende de toepassing van artikel 31, eerste lid van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Rea) is eisers aanvraag om vervanging van zijn bruikleenauto aldaar afgewezen omdat eiser werkzaam is in WSW-verband.
Uit de heroverweging van het GGD-advies naar aanleiding van het bezwaarschrift van 22 februari 2000 blijkt dat het advies om een scootmobiel te verstrekken voldoet aan de lokale vervoersbehoefte van eiser en dat de WVG niet voorziet in vervoersvoorzieningen voor het woon-werkverkeer.
In het kader van de bezwaarprocedure zijn op de hoorzitting van 11 mei 2000 de bezwaren van eiser nader toegelicht. De commissie bezwaar en beroepschriften is, na informatie te hebben ingewonnen bij de werkgever van eiser, blijkens haar ongedateerd advies van oordeel dat vervoersvoorzieningen voor woon-werkverkeer niet onder de gemeentelijke zorgplicht in het kader van de WVG vallen. Slechts in uitzonderingsgevallen is er in het kader van de WVG aanleiding voor verstrekking van een bovenregionale vervoersvoorziening. Een dergelijke uitzondering wordt ten aanzien van eiser niet aanwezig geacht.
Overeenkomstig het advies van de commissie heeft verweerder op 29 april 1999 het door eiser ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat hij voor het bereiken van zijn werk te Y afhankelijk is van zijn bruikleenauto. Eiser acht in zijn situatie sprake van een uitzonderingsgeval omdat hij bij aanvaarding van zijn werk in Y - met goedkeuring van verweerder - niet zou kunnen vermoeden dat zijn werkzaamheden zouden stoppen op het moment dat de bruikleenauto niet meer vervangen zou worden. Overplaatsing naar werkzaamheden in WSW verband te B behoort, aldus eiser, niet tot de mogelijkheden. Door GAK Nederland B.V. en door zijn werkgever wordt geen bruikleenauto ter beschikking gesteld.
Artikel 2 van de WVG draagt de gemeentebesturen op zorg te dragen voor de verlening van onder meer vervoersvoorzieningen ten behoeve van deelneming aan het maatschappelijk verkeer.
Welke voorzieningen dat zouden moeten zijn is niet in de wet vastgelegd.
Aldus is er een gemeentelijke beleidsvrijheid ten aanzien van de omvang en de inhoud van het lokale voorzieningenpakket en wordt het gemeentebestuur in staat gesteld om, gelet op de behoefte van de individuele gehandicapte en de lokale mogelijkheden, op een flexibele, efficiënte wijze de beperkingen die de gehandicapte bij het zich binnen of buiten de woning verplaatsen ondervindt, weg te nemen of te verminderen.
De voorzieningen die de gemeente aanbiedt dienen ingevolge artikel 3 van de WVG verantwoord te zijn, waaronder wordt verstaan doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte, met andere woorden, adequate voorzieningen.
Ingevolge artikel 2 van de WVG dienen de gemeenten hun zorgplicht nader uit te werken in een verordening.
De gemeente Amersfoort heeft dit gedaan middels in de Verordening Voorzieningen Gehandicapten van oktober 1996 (hierna: de Verordening), het Verstrekkingenboek voorzieningen gehandicapten 1996 (Verstrekkingenboek) en het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten 1996.
In artikel 1.2, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat geen voorziening wordt toegekend voorzover op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat.
Ingevolge artikel 3.1 van de Verordening kan een te verstrekken vervoersvoorziening bestaan uit:
a. een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer,
b. een voorziening in natura in de vorm van
1. een al dan niet aangepaste bruikleenauto;
2. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;
3. een open electrische buitenwagen;
4. een ander verplaatsingsmiddel;
c. een tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van:
(…)
Op grond van artikel 3.2, tweede lid, van de Verordening kan een gehandicapte onder meer voor een in artikel 3.1, onder b en c, van de Verordening vermelde vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel wanneer een collectief systeem niet aanwezig is.
Vast staat dat er ten aanzien van eiser, blijkens de adviezen van 19 augustus 1999 en 22 februari 2000, geen bruikleenauto is geïndiceerd en dat wel een indicatie aanwezig wordt geacht met betrekking tot individueel vervoer in de vorm van een scootmobiel met grote actieradius.
De rechtbank overweegt dat het bij verstrekkingen ingevolge de WVG gaat om leef- en woonvoorzieningen, waaronder moeten worden verstaan voorzieningen die erop gericht zijn om de gevolgen van een handicap in het dagelijks leven zoveel als mogelijk te beperken. De belangrijkste leefvoorzieningen zijn de voorzieningen voor aangepast vervoer.Voorzieningen die noodzakelijk zijn om de arbeid te kunnen verrichten of de werkplek te kunnen bereiken, de zogeheten werkvoorzieningen, werden na invoering van de WVG in 1994 tot 1 juli 1998 door de bedrijfsverenigingen op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) verstrekt. Verweerder heeft zulks in het Verstrekkingenboek onder de beoordelingscriteria vervoersvoorzieningen ook opgenomen. Nadien zijn die verstrekkingen ondergebracht in de Wet Rea.
Aangezien ingevolge het vijfde lid van artikel 2 van de wet Rea de WSW-werknemer niet als arbeidsgehandicapte als bedoeld in de wet Rea wordt aangemerkt, is met ingang van 1 januari 1998 een tegemoetkoming voor het woon- werkverkeer in de Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) voor de sociale werkvoorziening opgenomen.
In artikel 29 van de CAO voor de sociale werkvoorziening, zoals deze geldt ten tijde van eisers aanvraag, is onder meer bepaald dat de werkgever de werknemer telkens over een kalendermaand een tegemoetkoming toekent in de kosten van reizen tussen zijn woning en de plaats van zijn werkzaamheden. De tegemoetkoming wordt gebaseerd op de kosten van openbaar vervoer, ongeacht de wijze waarop de afstand wordt afgelegd. Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan de werkgever, indien de werknemer geen gebruik kan maken van openbaar vervoer, noch van een collectieve voorziening, hetzij door persoonlijke omstandigheden, hetzij door het ontbreken van doelmatig vervoer, voor die werknemer een bijzondere regeling treffen. Daarbij zullen niet meer kosten ten laste van de werknemer worden gebracht dan indien hij wel van openbaar vervoer gebruik had kunnen maken.
De rechtbank leidt hieruit af dat beoogd is voor de werknemers waarop de CAO ziet, die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, een voorziening wordt getroffen. Dat in het vierde lid van artikel 29 van de CAO wordt gesproken over ‘kan’ betekent niet dat het de werkgever vrij staat om in het geheel géén regeling te treffen voor personen die noch van openbaar vervoer, noch van het collectief vervoer gebruik kunnen maken.
Nu, gelet op de voornoemde bepaling, de werkgever van eiser in beginsel met eiser een regeling voor zien vervoer dient te treffen, is verweerder, noch daargelaten de doelstelling van de WVG, niet gehouden om op grond van de WVG een vervoersvoorziening met betrekking tot het woon- en werkverkeer te verstrekken aangezien op grond van een andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat.
In uitzonderingsgevallen kan verweerder, ingevolge de hardheidsclausule als opgenomen in het Verstrekkingenboek, een voorziening toekennen die afwijkt van de regels, normen en beleidslijnen, zoals die zijn vastgelegd in de Verordening en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten.
De rechtbank is niet gebleken van bijzondere zwaarwegende omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat verweerder in redelijkheid niet zou kunnen volstaan met verstrekking van de thans aan eiser toegekende vervoersvoorziening. Deze voorziening kan op grond van de voorhanden medische gegevens adequaat worden geacht. Eiser is daarmee in staat in aanvaardbare mate deel te nemen aan het leven van alledag.
Weliswaar is eiser met deze voorziening niet in staat zijn woon- werkverkeer te continueren, doch zulks valt buiten het toepassingsbereik van verweerders zorgplicht.
Aangezien de rechtbank ook overigens geen aanleiding ziet te oordelen dat het bestreden besluit niet in stand kan worden gelaten, komt het beroep voor ongegrondverklaring in aanmerking.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.G.Th. Engelberts, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2001.
de griffier: het lid van de enkelvoudige kamer:
J.J.A.G. van der Bruggen J.G.Th. Engelberts
(bij afwezigheid van de behandelend
griffier B.H.V. Harperink)
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.