Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4755

Datum uitspraak2001-03-05
Datum gepubliceerd2001-10-24
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199903462/1.
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 199903462/1. Datum uitspraak: 5 maart 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente], appellanten, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 19 november 1999 in het geding tussen: appellanten en burgemeester en wethouders van Zederik. 1. Procesverloop Bij besluit van 23 september 1997 hebben burgemeester en wethouders van Zederik (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die toen luidde, vrijstelling en aanlegvergunning verleend voor de reconstructie en doortrekking van de Parallelweg te Meerkerk. Bij besluit van 23 december 1997 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 19 november 1999, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 8 september 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2000, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M. Lanen, advocaat te Utrecht, en door P. van Bruggen, wethouder der gemeente, zijn verschenen. Naar aanleiding van het verzoek van de Afdeling daartoe ter zitting, zijn er nog stukken ontvangen van partijen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting. 2. Overwegingen 2.1. De Afdeling stelt voorop zij in de omstandigheid dat de door burgemeester en wethouders na de zitting ingestuurde tekeningen niet de bij het besluit van 23 september 1997 behorende originelen betreffen, geen aanleiding ziet om aan te nemen dat deze kopieën daarvan geen getrouwe weergave bieden. 2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Meerkerk" zijn de gronden, waarop de reconstructie van de bestaande weg is voorzien, bestemd voor "Weg" en de gronden, waarop de doortrekking van die weg is voorzien, voor "Agrarische doeleinden zonder kassenbouw". Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften is het verboden zonder aanlegvergunning van burgemeester en wethouders wegen aan te leggen. Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, mag de aanlegvergunning voor de aanleg van wegen uitsluitend worden verleend indien de desbetreffende grond voor wegaanleg is bestemd. 2.3. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de aanlegvergunning niet overbodig. Voor zover het de reconstructie van de bestaande Parallelweg betreft, verzet het bestemmingsplan zich daar niet tegen. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening moest de aanlegvergunning in zoverre dan ook worden verleend. Tegen het doortrekken van de Parallelweg verzet het bestemmingsplan zich wèl, zodat daarvoor, zoals burgemeester en wethouders terecht hebben aangenomen, vrijstelling was vereist. Hieruit volgt dat het betoog van appellanten dat de rechtbank op dit punt ten onrechte geen grond heeft gevonden om de beslissing op bezwaar te vernietigen, niet kan slagen. 2.4. Appellanten betogen evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat met het doortrekken van de Parallelweg spoedeisende belangen waren gemoeid, die het voeren van de anticipatieprocedure in beginsel rechtvaardigden. Ook gelet op hetgeen daaromtrent blijkt uit het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening van 31 januari 2000, kenmerk StaB/34332/H, moet worden aangenomen dat in de kern van Meerskerk sprake is van een ernstige aantasting van het leefklimaat, veroorzaakt door met name het vrachtverkeer vanuit Ameide/Sluis naar de Rijksweg A27 en omgekeerd, die kan worden weggenomen door het doortrekken van de Parallelweg. Burgemeester en wethouders hebben zich op het standpunt kunnen stellen dat die situatie voldoende grondslag biedt om te anticiperen op de inwerkingtreding van het op 18 augustus 1997 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied", te meer omdat, naar niet is weersproken, de voor de doortrekking benodigde ophoging van de gronden in verband met de slappe ondergrond minimaal een jaar moet inklinken voordat de definitieve asfaltverharding kan worden aangebracht. Dat, naar appellanten stellen, de gemeente de benodigde gronden ten tijde van de vrijstelling nog niet in eigendom had verworven, doet niet af aan het vorenstaande. Tussen de gemeente en appellant [appellant] is in januari 1996 een koopovereenkomst gesloten inzake de eigendomsoverdracht van benodigde gronden, op grond waarvan burgemeester en wethouders ervan uit konden gaan dat zij tijdig beschikbaar zouden zijn. Verder is niet gebleken van benodigde gronden, waarvan de gemeente niet tijdig de eigendom kon verkrijgen. 2.5. Anders dan appellanten betogen, heeft de rechtbank verder niet ten onrechte overwogen dat burgemeester en wethouders ten tijde van de vrijstelling konden aannemen dat het bestemmingsplan "Buitengebied", in zoverre dat betrekking heeft op het doortrekken van de Parallelweg, rechtskracht zou verkrijgen. De vernietiging door de Afdeling bij uitspraak van heden, inzake nr. E01.98.0321, die is aangehecht, van dat gedeelte van het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: gedeputeerde staten) van 1 april 1998, doet daaraan niet af. Die vernietiging berust op het ontbreken van het dwarsprofiel of het aantal rijstroken van de weg in het bestemmingsplan, hetgeen niet betekent dat deze planologisch niet aanvaardbaar is. In de van de vergunning en vrijstelling deel uitmakende tekeningen is het dwarsprofiel wèl aangegeven, waardoor het tracé van de nieuwe Parallelweg is vast gelegd. Daarbij is gebleken dat de vrijstelling is verleend met inachtneming van artikel 76a van de Wet geluidhinder, in het kader waarvan voor één woning aan de [straat] een hogere grenswaarde diende te worden vast gesteld door gedeputeerde staten, hetgeen zij hebben gedaan. Ook heeft de Afdeling geen grond gevonden voor de juistheid van de stelling van appellanten dat de doortrekking zich niet verdraagt met het streekplan "Zuid-Holland-Oost", waarin de betrokken grond onderdeel vormt van een als "(Veen)weidegebied" aangeduid gebied. Het streekplan sluit niet zonder meer de doortrekking uit. Verder bieden de stukken noch het verhandelde ter zitting aanknopingspunten voor het oordeel dat de doortrekking een onevenredige aantasting zal opleveren voor de in het gebied aanwezige natuur- en landschapswaarden. 2.6. Tenslotte faalt het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat de door hun gestelde vermindering van woongenot burgemeester en wethouders noopte tot het afzien van de vrijstelling. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid aan de belangen gemoeid met de verwezenlijking van de doortrekking een groter gewicht hebben kunnen toekennen, dan aan de door appellanten gestelde belangen. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door dr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. J.J. Vis, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Haan Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2001 27. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,