Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4748

Datum uitspraak2001-10-17
Datum gepubliceerd2001-10-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/754112-00
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft samen met anderen ongeveer 31 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht, alsmede samen met anderen een poging gedaan tot invoer van een hoeveelheid cocaïne en voorbereidingshandelingen gepleegd ten behoeve van de invoer van 20 kilogram cocaïne. Voorts heeft hij samen met een ander ongeveer 12 kilogram cocaïne verkocht en vervoerd, alsmede samen met een ander ongeveer 800 gram cocaïne voorhanden gehad.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/754112-00 rolnummer 0002 's-Gravenhage, 17 oktober 2001 De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: Verdachte geboren 1963 te Medellin (Colombia), De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 7 februari 2001, 11 april 2001, 23 mei 2001, 11 juli 2001 en 4 oktober 2001. De verdachte, bijgestaan door de raadslieden mr. N.C.J. Meijering en mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaten te Amsterdam, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr. Harderwijk heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 primair, 3, 4 primair, 5, 6 en 7 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting van 11 juli 2001 - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1. Bevoegdheid van de rechtbank De raadslieden hebben, zoals nader toegelicht in hun ter terechtzitting van 4 oktober 2001 overgelegde pleitnota, aangevoerd, -verkort en zakelijk weergegeven- dat Nederland geen rechtsmacht heeft terzake van de onder 2, 3 en 4 telastgelegde feiten. De rechtbank verwerpt het verweer. Of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige feiten moet worden onderzocht op de grondslag van de telastlegging. Nu alle telastgelegde feiten (mede) Nederland als plaats van het delict vermelden, is de rechtbank bevoegd tot kennisneming van die telastlegging. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 4 primair en 4 subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 primair, 3, 5, 6 en 7 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Bewijsoverweging De rechtbank overweegt het volgende: Het is een feit van algemene bekendheid dat de haven van Antwerpen voor een containerschip slechts bereikbaar is via het binnen de grenzen van Nederland gelegen deel van de Westerschelde. Nu de cocaïne derhalve op enig moment binnen het grondgebied van Nederland is geweest, van welke omstandigheid verdachte op voorhand op de hoogte moet zijn geweest, kan vervoer per boot vanuit Zuid-Amerika naar België in het onderhavige geval worden aangemerkt als invoer van cocaïne naar Nederland. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft samen met anderen ongeveer 31 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht, alsmede samen met anderen een poging gedaan tot invoer van een hoeveelheid cocaïne en voorbereidingshandelingen gepleegd ten behoeve van de invoer van 20 kilogram cocaïne. Voorts heeft hij samen met een ander ongeveer 12 kilogram cocaïne verkocht en vervoerd, alsmede samen met een ander ongeveer 800 gram cocaïne voorhanden gehad. Aangenomen mag worden dat verdachte uit is geweest op geldelijk gewin, zonder daarbij oog te hebben voor de schade die het gebruik van cocaïne aan de volksgezondheid toebrengt. Cocaïne is bovendien een stof die diverse andere vormen van criminaliteit veroorzaakt. Handelingen die tot doel hebben deze stof in te voeren en in omloop te brengen dienen dan ook streng te worden bestraft. Voorts heeft hij deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had misdrijven als bovengenoemd te plegen, waarbij hij een uitvoerende taak had. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: - 45, 47, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht; - 2, 10, 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 4 primair en 4 subsidiair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 primair, 3, 5, 6 en 7 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: Feit 1: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Feit 2 primair: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod. Feit 3: Medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod. Feit 5: Medeplegen van: om een feit, bedoeld in artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden zich gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen. Feit 6: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Feit 7: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod. verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: gevangenisstraf voor de duur van ACHT (8) JAREN; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in verzekering gesteld op : 27 oktober 2000, in voorlopige hechtenis gesteld op : 30 oktober 2000; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door Mrs. Van Engelen, voorzitter, Knol en Pereira Horta, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van der Putten, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2001.