
Jurisprudentie
AD4745
Datum uitspraak2001-10-23
Datum gepubliceerd2001-10-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers135909/KG ZA 01-952/WV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-10-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers135909/KG ZA 01-952/WV
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
VONNIS van de president van de
arrondissementsrechtbank te Utrecht in het kort geding van:
[eiser]
wonende te [woonplaats],
e i s e r,
procureur: mr. E.J.A. Vilé,
- t e g e n -
de vereniging
KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gevestigd en kantoorhoudend te Zeist,
g e d a a g d e,
procureur: mr. B.F. Keulen,
advocaat : mr. Y. van Gemerden te
's-Gravenhage.
1. Het verloop van het geding
1.1. Eiser, hierna te noemen [eiser], heeft gedaagde, verder te noemen: de KNVB, in kort geding doen dagvaarden. Op de dienende dag, 9 oktober 2001, heeft hij van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2. [eiser] heeft vervolgens bij monde van zijn procureur zijn vordering doen toelichten mede aan de hand van overgelegde pleitnotities en producties.
1.3. De KNVB heeft hierop bij monde van haar advocaat verweer doen voeren mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen en een overgelegde productie.
1.4. Na voortgezet debat, waarbij ook enige inlichtingen zijn verschaft door [eiser] in persoon en [een juriste van de KNVB], hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De vaststaande feiten
2.1. [eiser] (geboren op 31 mei 1931) is lid van de KNVB en voor de KNVB werkzaam als scheidsrechter jeugdvoetbal.
2.2. Artikel 4 lid 8 van het Algemeen Reglement (zoals gewijzigd in de bondsvergadering van 14 december 1999) luidt als volgt:
"Indien een lid van de KNVB, dat in een functie is benoemd door een bestuur, in een jaar de leeftijd van 70 jaar bereikt, kan het lid slechts in functie blijven tot en met de 30e juni van dit jaar."
2.3. Bij brief d.d. 5 juni 2001 heeft de KNVB aan [eiser] medegedeeld dat hij in verband met het bereiken van de 70-jarige leeftijd niet meer voor de KNVB als scheidsrechter jeugdvoetbal werkzaam kan zijn.
3. Het geschil en de beoordeling ervan
3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering in dat de KNVB veroordeeld wordt om [eiser] toe te laten als scheidsrechter (officiële KNVB-scheidsrechter) in het jeugdvoetbal van de KNVB.
3.2. Het verweer van de KNVB komt in het volgende voor zoveel nodig aan de orde.
3.3. De KNVB heeft zich onder meer verweerd met de stelling dat [eiser] onvoldoende spoedeisend belang bij zijn vordering heeft.
3.4. Naar het oordeel van de president heeft [eiser] voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering, aangezien de vordering tot het toelaten als scheidsrechter betrekking heeft op het reeds lopende seizoen (het seizoen 2001-2002). Het feit dat de onder 2.2. bedoelde bepaling reeds lange tijd in het reglement van de KNVB staat, doet hieraan niet af, nu [eiser] onlangs de 70-jarige leeftijd heeft bereikt en hij zijn werkzaamheden als scheidsrechter in het jeugdvoetbal zo spoedig mogelijk wil voortzetten.
3.5. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [eiser] vooreerst gesteld dat hij nimmer benoemd is door een bestuur van de KNVB, zodat artikel 4 lid 8 van het Algemeen Reglement niet op hem van toepassing is.
3.6. Afgezien van het feit dat voormelde stelling niet tot toewijzing van de vordering kan leiden (aangezien het ontbreken van een benoeming door het bestuur dan wel een ander orgaan van de KNVB zou betekenen dat [eiser] tot op heden onbevoegd wedstrijden heeft gefloten), moet het er - mede op basis van de eigen stelling van [eiser] dat hij een KNVB-scheidsrechter is - voor worden gehouden dat [eiser] op enig moment en op enige wijze is benoemd door (een bestuursorgaan van) de KNVB.
3.7. Voorts heeft [eiser] ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd dat de KNVB zich tegenover hem schuldig heeft gemaakt aan leeftijdsdiscriminatie door hem te houden aan de onder 2.2 bedoelde bepaling en aldus te weigeren hem voor komend seizoen toe te laten als scheidsrechter in het jeugdvoetbal.
3.8. Op basis van artikel 26 van het Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten, artikel 14 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en artikel 1 Grondwet is het verboden ongerechtvaardigd onderscheid te maken op grond van leeftijd. Het discriminatieverbod is in voormelde bepalingen absoluut geformuleerd, hetgeen betekent dat het discriminatieverbod geen onderscheid maakt tussen gevallen waarin wèl dan wel geen (zoals in het onderhavige geval) arbeidsrechtelijke verhouding tussen de betrokken partijen bestaat. Evenmin is voor de (reikwijdte van de) bescherming van voormelde bepalingen van belang of het ongerechtvaardigde onderscheid al dan niet in verenigingsverband plaatsvindt. Het beroep van de KNVB op het recht van vereniging wordt dan ook door de president afgewezen.
Van een ongerechtvaardigd onderscheid op grond van leeftijd is sprake, indien voor het gemaakte onderscheid geen objectieve rechtvaardiging kan worden aangewezen. Dit betekent, dat het onderscheid gericht moet zijn op een redelijk doel, en voorts doelmatig is en passend (proportioneel).
3.9. Bij de beoordeling van de proportionaliteit van het hanteren van een leeftijdsgrens met betrekking tot [eiser] is vooreerst van belang om vast te stellen of de KNVB over een instrumentarium beschikt voor de beoordeling van de geschiktheid van individuele scheidsrechters voor het leiden van wedstrijden in het jeugdvoetbal.
3.10. Tussen partijen is niet in geschil dat voormelde categorie scheidsrechters door de KNVB - met uitzondering van één conditietest per jaar - niet verplicht worden om testen te ondergaan ter beoordeling van de geschiktheid om als scheidsrechter werkzaam te zijn.
3.11. Vaststaat tevens dat de KNVB met betrekking tot scheidsrechters in het betaald voetbal beschikt over een adequaat instrumentarium om de geschiktheid van de individuele scheidsrechter te beoordelen (vergelijk Hof Amsterdam 13 januari 2000, KG 2000, 42 (Uilenbergarrest)).
3.12. Aangezien de KNVB op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat voormeld instrumentarium, al dan niet in gewijzigde vorm, niet adequaat zou zijn voor de beoordeling van de geschiktheid van scheidsrechters in het amateur-jeugdvoetbal, dringt de vraag zich op of van de KNVB in verband met voormeld proportionaliteitsvereiste gevergd kan worden dat zij het instrumentarium waarover zij beschikt en dat zij ook gebruikt ter beoordeling van de scheidsrechters in het betaalde voetbal, aanpast aan de specifieke eisen die aan scheidsrechters in het amateur-jeugdvoetbal gesteld worden, en voorts dat zij dat instrumentarium toepast op scheidsrechters van deze categorie.
De president overweegt terzake als volgt. Niet alleen betreft de aanpassing van het - voor scheidsrechters in het betaalde voetbal geldende - instrumentarium geen uitbreiding daarvan, maar - in verband met de lagere eisen die in het algemeen aan scheidsrechters in het amateurvoetbal, en met name in het jeugdvoetbal worden gesteld - een beperking daarvan, doch tevens zal dit aangepaste instrumentarium slechts op een beperkte groep van toepassing zijn. Voormeld instrumentarium zal immers niet gelden voor de in artikel 4 lid 8 van het Algemeen Reglement van de KNVB bedoelde functionarissen die niet voor de KNVB werkzaam zijn als scheidsrechter, nu dit instrumentarium niet bedoeld is en geschikt is voor de beoordeling van deze functionarissen. Bovendien is de KNVB in beginsel vrij om te bepalen vanaf welke leeftijd zij de toepassing van het aangepaste instrumentarium verplicht wenst te stellen. Daarbij valt - gezien het doel van het instrumentarium, de huidige praktijk met betrekking tot de beoordeling van scheidsrechters in het amateur-jeugdvoetbal en de in artikel 4 lid 8 van het Algemeen Reglement van de KNVB opgenomen leeftijdsgrens - te denken aan de leeftijd van 65 dan wel 70 jaar. Op deze wijze blijven de groep scheidsrechters op wie de KNVB het instrumentarium dient toe te passen en de daarmee verband houdende kosten beperkt. Aldus kan, naar valt aan te nemen, zonder veel moeite en kosten door de KNVB een instrumentarium gerealiseerd worden dat op een adequate wijze vorenbedoelde groep scheidsrechters beoordeelt ten aanzien van hun geschiktheid om in het amateurvoetbal, waaronder het jeugdvoetbal, werkzaam te blijven.
3.13. Gebruikmaking van het - aan de vereisten voor onder meer scheidsrechters in het amateur-jeugdvoetbal aangepaste - instrumentarium acht de president een passender middel om tot beëindiging van de scheidsrechtersloopbaan te komen dan het hanteren van de leeftijdsgrens. Het hanteren van de leeftijdsgrens voor [eiser] is derhalve disproportioneel. Voor het door de KNVB gehanteerde leeftijdsonderscheid bestaat dan ook geen objectieve rechtvaardigingsgrond.
3.14. Het voorgaande betekent dat de vordering tot het toelaten van [eiser] als scheidsrechter in het jeugdvoetbal van de KNVB wordt toegewezen met dien verstande dat [eiser] wel met goed gevolg de toetsen en testen dient af te leggen die onderdeel uitmaken van het door de KNVB aan de vereisten voor scheidsrechters in het jeugdvoetbal aan te passen instrumentarium. Het opleggen van een dwangsom wordt niet nodig geacht.
3.15. De KNVB zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
4. De beslissing
De president:
4.1. veroordeelt de KNVB om [eiser] toe te laten als scheidsrechter in het jeugdvoetbal van de KNVB, met inachtneming van de door de KNVB nader te bepalen geschiktheidsvereisten en het afleggen door [eiser] van de door de KNVB nader te bepalen conditietesten en spelregeltoetsen;
4.2. veroordeelt de KNVB in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op f. 1.550,-- (éénduizend vijfhonderdvijftig gulden) voor salaris van zijn procureur en op f. 567,23 (vijfhonderdzevenenzestig gulden en drieëntwintig cent) inclusief BTW voor verschotten;
4.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen, fungerend president, en is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2001.