Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4715

Datum uitspraak2001-10-19
Datum gepubliceerd2001-10-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/022012-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Datum uitspraak: 19 oktober 2001 Tegenspraak Verkort vonnis Raadsman: aanvankelijk mr. P.G.I.M. Bovens, nadien mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht G/T: J V O N N I S van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: verdachte Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 september 2001 en 5 oktober 2001. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Van de dagvaarding is een kopie als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. 2. De bewijsbeslissing 2.1Vrijspraak De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastegelegd, het medeplegen van moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en zal verdachte daarvan vrijspreken. Daarbij wordt overwogen dat vaststaat dat beide verdachten weliswaar enige tijd vóór de nacht van 3 februari 2001 hebben bedacht en besproken dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden moeten boeten voor hetgeen zij verdachte hadden aangedaan, dat hen dat ook voor ogen stond toen zij die nacht gewapend met een knuppel naar het huis van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn gegaan en daar vervolgens zijn binnengedrongen en beide slachtoffers in hun slaap hebben overvallen en opzettelijk van het leven hebben beroofd, doch dat daarmee - en op grond van de overige feiten en omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen - niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachten de doodslag van beide slachtoffers hebben begaan met voorbedachte raad. Dat op enig moment voordat de medeverdachte in het bijzijn van verdachte de beide slachtoffers sloeg daadwerkelijk is besloten hen van het leven te beroven, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende genoegzaam komen vast te staan; niet kan worden uitgesloten dat de bedoeling van verdachten die avond was om de beide slachtoffers geweld aan te doen en dat eenmaal aangekomen in de woning en bij het aanschouwen van de slachtoffers en de emoties die dat teweegbracht bij verdachte de medeverdachte meer en/of harder heeft geslagen. Bewezenverklaard wordt dan ook de gezamenlijke opzettelijke levensberoving, meermalen gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank is er bij de verdachte en de medeverdachte sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking ter uitvoering van een gezamenlijk opgevat plan om de (latere) slachtoffers een lesje te leren en te laten boeten voor hetgeen zij verdachte hadden aangedaan. Bij de uitvoering van dit plan heeft verdachte zich op geen enkel moment gedistantieerd van de door de medeverdachte verrichtte handelingen. Integendeel, zij heeft door het geven van een hoofdknik aan de medeverdachte te kennen gegeven dat hij zijn gang kon gaan. Om voormelde redenen heeft verdachte te gelden als mededader. 2.2 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 3. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van het onder subsidiair bewezenverklaarde: medeplegen van doodslag, meermalen gepleegd. 4. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 5. Motivering van de op te leggen sancties Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen: - verdachte en haar vriend hebben in de nacht van 3 februari 2001 nadat zij waren uitgeweest en een ruzie hadden bijgelegd, besloten de vader van verdachte en diens partner een lesje te leren en te laten boeten voor hetgeen zij haar, volgens verdachte, hadden aangedaan. Verdachte leed naar eigen zeggen zeer onder de gevolgen van seksueel misbruik door haar vader en later ook door haar vader en zijn partner gezamenlijk. Verdachte en haar vriend zijn die nacht samen, gewapend met een knuppel, naar het huis van haar vader gegaan en zijn dat huis binnengegaan via een keukenraam. Vervolgens zijn zij samen de trap opgegaan en de slaapkamer binnengegaan, waar een van beiden het licht heeft aangedaan. Nadat verdachte desgevraagd had bevestigd dat `dit ze waren' heeft de medeverdachte met de knuppel de vader en diens vriendin letterlijk het hoofd ingeslagen terwijl verdachte aan het voeteneind van het bed stond; de vriendin is ter plaatse overleden en de vader is kort daarna op weg naar het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden. Verdachte en medeverdachte hebben meteen de woning verlaten en hebben vervolgens getracht eventuele sporen van hun aanwezigheid in die woning uit te wissen; - verdachte heeft verklaard verstijfd te zijn geweest door emoties die opkwamen op het moment dat zij haar vader en [slachtoffer 2] in de slaapkamer zag liggen en zij heeft gezegd zich niet bewust te zijn geweest van de ernst van de gewelddadigheden en pas later te hebben begrepen dat beide slachtoffers waren overleden, dit terwijl blijkens de foto's en het technisch onderzoek in de slaapkamer van de beide slachtoffers, er sprake is geweest van veel bloedverlies en gruwelijke verwondingen. - verdachten hebben door hun handelen twee mensen van het leven beroofd en hen een toekomst ontnomen. Het gewelddadig overlijden van de slachtoffers heeft gevoelens van verdriet bij de nabestaanden teweeggebracht. De nabestaanden zullen nog geruime tijd nodig hebben om het verlies van de slachtoffers te kunnen verwerken; - het bewezenverklaarde feit heeft de samenleving in ernstige mate geschokt en voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid met name in de Veenendaalse gemeenschap gezorgd. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 21 maart 2001, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten; - het rapport betreffende verdachte van de psychiatrische observatiekliniek Pieter Baan Centrum te Utrecht d.d. 17 augustus 2001, opgemaakt door A.T. Spangenberg, psycholoog en J.M.J.F. Offermans, psychiater, inhoudende onder meer -zakelijk weergegeven-: "Betr.'s levensgeschiedenis, zoals in het milieuonderzoek uitgebreid beschreven, staat in het teken van mishandeling en seksueel misbruik door vader en van een onmachtige moederfiguur, die veeleer door betr. in bescherming moest worden genomen (tegen vader) dan omgekeerd het geval is geweest. Hierdoor ontstond voor betr. een uiterst onveilig opvoedingsklimaat, waarbinnen het voor haar meer een kwestie was van 'overleven' dan van 'leven'. Het in het psychologisch onderzoek beschreven enorme verschil - ook voor de populatie van het PBC - tussen de verbale en performale intelligentie geeft ook kwantitatief weer hoe ernstig de verwaarlozing zowel affectief als pedagogisch is geweest, waar betr. onder te lijden heeft gehad. Als gevolg van deze ontwikkeling heeft betr. een uitgesproken negatief zelfbeeld, dat in de loop der jaren nog versterkt is door mislukte relaties, middelengebruik en door een (kortstondige) ervaring in de prostitutie. Intense herbelevingen van eerder doorgemaakte (seksuele) traumata, nachtmerries, in- en doorslaapstoornissen, verhoogde waakzaamheid en schrikreacties duiden bij betr. op een posttraumatische stress-stoornis met chronisch verloop. Hoewel niet zelden slachtoffers van een trauma, die lijden aan een posttraumatische stress-stoornis, 'borderline' gedrag vertonen, zijn kenmerken als intense doch instabiele intermenselijke relaties, identiteitsproblematiek, impulsiviteit, middelengebruik, automulatief gedrag, affectlabiliteit, gevoelens van intense woede en kwaadheid en van leegte bij betr. zo prominent aanwezig, dat het zondermeer gerechtvaardigd is om bij betr. tevens te spreken -naast eerdergenoemde posttraumatische stress-stoornis - van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Hoewel betr. al in het contact met haar voorlaatste vriend Alex onbewust lijkt te hebben ingespeeld op reddersgevoelens bij hem, nemen deze in het contact met haar huidige vriend [medeverdachte] een veel nadrukkelijkere positie in en is betr. duidelijk gestreeld door het gegeven dat [medeverdachte] voor haar letterlijk en figuurlijk door ramen en deuren heengaat. Deze onvoorwaardelijke liefde en steun dragen ertoe bij dat betr. - meer dan in eerdere relaties - zich in een afhankelijke en passieve rol nestelt en daarmee impliciet [medeverdachte] de actieve en beschermende rol toebedeelt. De avond voorgaande aan het tenlastegelegde waren discussies en ruzies tussen betr. en haar vriend veel hoger opgelopen dan daarvoor het geval lijkt te zijn en had betr., mede door het contact tussen haar vriend en zijn ex-vriendin in de discotheek, te kampen met de angst door [medeverdachte] in de steek te worden gelaten. Zowel deze verlatingsangst als de heftigheid van de ruzie tussen betr. en [medeverdachte] deed bij betr. de herinneringen aan vroeger (c.q. seksueel misbruik door vader) verhevigd naar boven komen en bracht haar vriend vanuit zijn eigen machteloosheid ertoe haar te stimuleren om eindelijk eens actie te ondernemen. Binnen deze welhaast vicieuze cirkel en hun symbiotisch gekleurde relatie (dat wil zeggen met een sterke wederzijdse afhankelijkheid) was betr. -onmachtig om zelf actief iets te ondernemen - weer 'genoodzaakt' om een appèl te doen op haar vriend in een poging om vader en zijn partner tenminste een lesje te leren teneinde 'compensatie' te vinden voor de ondergane traumata en wellicht hier in de toekomst minder door gekweld te worden. De gevoelens naar [slachtofer 2] toe waren niet anders dan die naar betr.'s vader en zowel betr. als [medeverdachte] benadrukt bij herhaling dat [slachtofer 2] even schuldig was aan eerder seksueel misbruik als betr.'s vader. Eenmaal in de woning van de slachtoffers lijken de angst en vertwijfeling, die [medeverdachte] op haar gezicht meende te lezen, als het ware als een injectie te hebben gefunctioneerd om zijn grenzeloze woede ook in onomkeerbare daden om te zetten. Op grond van het bovenstaande zijn wij van mening dat onderzochte ten tijde van het plegen van het haar ten laste gelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest haar wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen. In antwoord op de in hoofde gestelde vraag concluderen de ondergetekenden dat onderzochte ten tijde van het plegen van het haar ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling harer geestvermogens, dat dit feit -indien bewezen- haar slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Uit het bovenstaande komt naar voren hoe er bij betr. sprake is van een posttraumatische stress-stoornis met een chronisch verloop en een borderline persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke trekken. In tegenstelling tot eerder relaties is het tussen betr. en haar huidige partner en medeverdachte [medeverdachte] tot een versmelting gekomen, waarbij betr.'s problematiek (in casu het seksueel misbruik) ook tot problematiek van [medeverdachte] is geworden. Een collectief gevoel van machteloosheid en hevige woede heeft uiteindelijk tot het tenlastegelegde geleid. Ten aanzien van een eventueel recidivegevaar van feiten soortgelijk aan het tenlastegelegde komt het onderzoekend team tot de volgende overwegingen. Met de dood van beide slachtoffers is veel van de onverwerkte woede over het seksueel misbruik van betr. door beide slachtoffers 'geconsumeerd' en valt niet te verwachten dat betr. opnieuw op basis van haar posttraumatische stress-stoornis tot agressieve feiten zoals ten tijde van het tenlastegelegde komt. Vanuit betr.'s borderline persoonlijkheidsstoornis zou er -zeker ingeval van alcoholabusus - sprake kunnen zijn van agressief gedrag (bijvoorbeeld naar partners), maar het mag onwaarschijnlijk worden geacht dat de aard en heftigheid hiervan ook maar enigszins vergelijkbaar zullen zijn met de woede die zich op de slachtoffers heeft ontladen en dat dit tot ernstige agressieve delicten zal leiden. Op grond van het feit dat het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden binnen een wel zeer speciale constellatie en er geen aanwijzingen zijn voor ernstig agressief gedrag buiten deze constellatie, zijn er voor ons geen termen aanwezig om Uw College te adviseren betr. de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen of anderszins een behandeling te doen ondergaan." De rechtbank neemt bovengenoemde conclusie over en maakt die tot de hare. Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Hoewel de rechtbank verdachten vrijspreekt van het primair tenlastegelegde, zal de rechtbank niettemin gelet op bovenomschreven ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan de door de officier van justitie ten aanzien van het primair tenlastegelegde gerekwireerde straf opleggen. De vordering van de benadeelde partij De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van f 5.702,-- terzake kosten van de crematie en de koffietafel na de crematie en tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van f 424,25 terzake kosten van lunches. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit, derhalve door handelingen van verdachte en zijn mededaders tot een bedrag van f 5.702,--, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Voor het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De verdachte is niet tot betaling gehouden voor zover het toegewezen bedrag reeds door zijn mededader is voldaan. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte en zijn mededader jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. 6. De toepasselijke wettelijke voorschriften Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen zijn de op te leggen straf en maatregel gegrond op de artikelen 36f, 47, 287 van het Wetboek van Strafrecht. 7. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot GEVANGENISSTRAF voor de tijd van 10 (TIEN) JAREN. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe. Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, te betalen ¦ 5.702,00 (zegge vijfduizendenzevenhonderdentwee gulden), met dien verstande dat indien en voor zover de mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk. Legt aan verdachte de verplichting op - samen met haar mededader of, wanneer die mededader niet betalen, alleen - aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer te betalen f 5.702,-- (zegge vijfduizendenzevenhonderdentwee gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte of haar mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van f 5.702,-- ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van f 5.702,-- te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte of zijn mededader aan de benadeelde partij een bedrag van f 5.702,-- heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van f 5.702,-- ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen). Dit vonnis is gewezen door: mr. H.W. Koksma, P. Dondorp, W.B. de Jong, rechters, bijgestaan door mr. A.P.F.M. van der Loo als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2001.