Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4644

Datum uitspraak2001-07-18
Datum gepubliceerd2001-11-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers01/746
Statusgepubliceerd


Uitspraak

PRESIDENT VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DORDRECHT Sector Bestuursrecht Reg.nr.: AWB 01/746 Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht inzake: A te B, verzoekster, tegen de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster. I. Feiten. Bij besluit van 6 juli 2001 heeft verweerster namens het Centraal Bureau Aanmelding en Plaatsing (verder te noemen: het CBAP) verzoekster medegedeeld dat haar aanmelding voor de opleiding Diergeneeskunde aan de Universiteit te Utrecht voor het studiejaar 2001-2001 is ingetrokken. Tegen dit besluit heeft verzoekster op grond van het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) bij brief van 12 juli 2001 een bezwaarschrift ingediend bij verweerster. Bij telefax van 16 juli 2001 heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de president van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht. Het verzoek om voorlopige voorziening is ter zitting behandeld op 18 juli 2001. Verzoekster is ter zitting verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. L.A.D. Fisscher, advocaat te Arnhem. Verweerster is verschenen bij gemachtigde mr. drs. K. Meijer, werkzaam bij de afdeling Bezwaar en Beroep van de Informatie Beheer Groep te Groningen. II. Beoordeling. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Alvorens inhoudelijk op het bestreden besluit in te gaan overweegt de president met betrekking tot de vraag of hij bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen het volgende. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder j, van de Wet op het Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (verder te noemen: de WHW), voor zover hier van belang, wordt in deze wet verstaan onder instellingsbestuur: - voor zover het een openbare instelling betreft, uitgaande van een openbaar lichaam ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling: het krachtens de desbetreffende regeling bevoegde orgaan; - voor zover het een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid betreft: het ingevolge deze wet terzake bevoegde orgaan. Ingevolge artikel 7:64, eerste lid, van de WHW is er een college van beroep voor het hoger onderwijs, gevestigd te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 7:66, eerste lid, van de WHW oordeelt het college van beroep bij uitsluiting over het beroep dat door een belanghebbende is ingesteld tegen: a. besluiten genomen op grond van het bepaalde bij of krachtens titel 2 van dit hoofdstuk met het oog op inschrijving, b. besluiten van het instellingsbestuur, genomen op grond van het bepaalde bij of krachtens titel 3 van dit hoofdstuk, en c. besluiten van het instellingsbestuur, genomen op grond van artikel 7.57h. Ingevolge het tweede lid is hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1, eerste en tweede lid, en 8:13. Indien en voor zover de Informatie Beheer Groep dient te worden aangemerkt als een instellingsbestuur in vorenvermelde zin, is het college van beroep voor het hoger onderwijs bij uitsluiting bevoegd te oordelen over het thans voorliggende geschil inzake hoofdstuk 7, titel 3, paragraaf 4a van de WHW, te weten regels voor de selectie van studenten voor opleidingen met een toelatingsbeperking. Anderzijds is in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de Informatie Beheer Groep belast is met de uitvoering van de Wet op het Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de beperking van inschrijving op grond van de beschikbare onderwijscapaciteit of de behoefte van de arbeidsmarkt, terwijl de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich blijkens zijn uitspraak van 4 augustus 1998 bevoegd heeft geacht te oordelen over een geschil inzake hoofdstuk 7, titel 3, paragraaf 4 van de WHW, te weten bijzondere bepalingen inschrijvingen. Gelet op het karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure en de omstandigheid dat, gezien het hieroverenoverwogene, niet op voorhand kan worden gesteld dat de president onbevoegd is te oordelen over het bestreden besluit, ziet de president hierin geen aanleiding om zichzelf onbevoegd te verklaren. Met betrekking tot de inhoudelijke aspecten overweegt de president voorts het volgende. Verzoekster is in het voorjaar 2001 geslaagd voor het eindexamen voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (verder te noemen: Vwo) aan het […] College te X. Zij wilde vervolgens de opleiding Diergeneeskunde aan de Universiteit te Utrecht gaan volgen. Op 18 juni 2001 heeft verzoekster een gewaarmerkte voorlopige cijferlijst ontvangen van het Da Vinci College.Teneinde te worden toegelaten tot de lotingprocedure voor deze studie heeft verzoekster omstreeks 21 juni 2001 de gewaarmerkte voorlopige cijferlijst verstuurd in de door verweerster bijgeleverde antwoordenvelop, aangezien zij op dat moment nog niet beschikte over een definitieve cijferlijst. Bij brief van 23 juni 2001 heeft verweerster verzoekster namens het CBAP medegedeeld dat het CBAP niet tijdig de nodige bewijsstukken heeft ontvangen. Het CBAP had uiterlijk op 23 juni 2001 in het bezit moeten zijn van haar cijferlijst, diploma of ander bewijsstuk van haar voltooide vooropleiding die in principe toelating geeft tot de opleiding Diergeneeskunde aan de Universiteit te Utrecht. Verzoekster is verzocht om uiterlijk 5 juli het bedoelde bewijsstuk op te sturen. Nadat verzoekster diverse malen telefonisch contact had gehad met verweerster heeft zij op 2 en 5 juli 2001 eerdergenoemde gewaarmerkte voorlopige cijferlijst wederom gefaxt naar verweerster. Bij brief van 6 juli 2001 heeft verzoekster besloten nogmaals de gewaarmerkte voorlopige cijferlijst op te sturen, dit keer met kopieën van de verzendberichten van de faxen, zowel per fax als per aangetekende post. Diezelfde avond heeft zij tijdens de diploma-uitreiking op school haar Vwo-diploma en een gewaarmerkte definitieve cijferlijst ontvangen. Bij het bestreden besluit heeft verweerster verzoekster namens het CBAP medegedeeld dat haar aanmelding voor de opleiding Diergeneeskunde aan de Universiteit te Utrecht voor het studiejaar 2001-2002 is ingetrokken. Verweerster heeft hierbij overwogen dat verzoekster niet kan deelnemen aan de verdere selectieprocedure voor deze opleiding omdat het CBAP haar bewijsstuk van voltooide vooropleiding niet binnen de gestelde termijn heeft ontvangen. Verzoekster kan zich hiermee niet verenigen en heeft kort samengevat betoogd dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld. Ingevolge artikel 7:24, eerste lid, van de WHW geldt als vooropleidingseis voor de inschrijving aan een universiteit het bezit van een diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Ingevolge artikel 7:57a, eerste lid, van de WHW, voor zover hier van belang, geschiedt de eerste inschrijving van een student voor de propedeutische fase van een opleiding, verbonden aan een universiteit waarop op grond van paragraaf 4 van deze titel een toelatingsbeperking van kracht is, slechts met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf. Ingevolge het tweede lid geschiedt de inschrijving niet dan na overlegging van een door de Informatie Beheer Groep afgegeven bewijs van toelating. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs (verder te noemen: de Regeling) wordt in deze regeling verstaan onder k. diploma: een diploma als bedoeld in artikel 7:24, eerste en tweede lid, van de wet; m. cijferlijst: een cijferlijst, behorend bij een diploma. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling zendt de gegadigde die zich heeft aangemeld, voor 23 juni aan de IB-Groep een gewaarmerkt afschrift van zijn cijferlijst. Uit het verhandelde ter zitting zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen. Het is verweerster bekend dat sommige middelbare scholen, waaronder het […] College te X, niet in staat zijn voor 23 juni een definitieve cijferlijst aan hun leerlingen te verstrekken. Gelet hierop heeft verweerster de zogenaamde 'voorlopige cijferlijst' geïntroduceerd welke onder bepaalde voorwaarden kan dienen als voldoende bewijs als bedoeld in artikel 7:57a, tweede lid, van de WHW. Een dergelijke cijferlijst dient op zijn minst de verklaring van de examencommissie van een school te behelzen dat de betreffende leerling is geslaagd, terwijl de cijfers vergelijkbaar moeten zijn verwoord als op de definitieve cijferlijst. De door verzoekster opgestuurde voorlopige cijferlijst voldoet evenwel niet aan deze voorwaarden, aldus verweerster. Voorts heeft verweerster niet ontkend dat het faxbericht van verzoekster van 2 juli 2001, waarin de gewaarmerkte voorlopige cijferlijst als bijlage was meegestuurd, om 17.27 uur diezelfde dag bij de Informatie Beheer Groep is ingekomen, doch nu deze gelet op de grote achterstanden niet voor de gestelde termijn, 5 juli 2001, administratief verwerkt was, heeft verzoekster naar het oordeel van verweerster voormelde voorlopige cijferlijst, welke overigens niet voldoet aan de door haar gestelde voorwaarden niet binnen de gestelde termijn overgelegd. De president kan verweerster niet volgen in dit standpunt. Ter zitting is immers komen vast te staan dat verweerster de door verzoekster op 2 juli 2001 bij telefax verzonden gewaarmerkte voorlopige cijferlijst tijdig, dat wil zeggen voor 5 juli 2001, heeft ontvangen. De omstandigheid dat deze fax in verband met achterstanden bij de Informatie Beheer Groep eerst na deze termijn administratief is verwerkt, dient voor risico van verweerster te komen. Nu er sprake is van het tijdig insturen van een cijferlijst die niet aan de wettelijke vereisten voldoet, had het in het kader van de zorgvuldigheid op de weg van verweerster gelegen om contact met verzoekster op te nemen teneinde haar in de gelegenheid te stellen alsnog aan haar verplichtingen te voldoen, bijvoorbeeld middels toezending van een gewaarmerkte voorlopige cijferlijst die wel aan de door verweerster gestelde voorwaarden voldoet. Nu verweerster zulks niet heeft gedaan, dient getwijfeld te worden aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit en is de president van oordeel dat bij afweging van de betrokken belangen het belang van verzoekster bij toelating tot de lotingprocedure zwaarder dient te wegen en het verzoek om voorlopige voorziening voor inwilliging in aanmerking komt. De president wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit. De president bepaalt dat verweerster verzoekster alsnog tot de eerstvolgende lotingsronde voor het studiejaar 2001-2001 toelaat. Hij heeft hierbij in aanmerking genomen dat ter zitting niet is gebleken dat een dergelijke voorziening technisch bezien niet tot de mogelijkheden behoort. Gelet op het vorenstaande ziet de president voorts aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De kosten in verband met de door een derde verleende rechtsbijstand worden begroot op f 1.420,-. Het is de president niet gebleken dat verzoekster nog andere proceskosten heeft moeten maken. Beslist wordt mitsdien als volgt. III. Uitspraak. De president van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht, gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht, - wijst het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb toe, schorst het besluit van 6 juli 2001 en bepaalt dat verweerster verzoekster alsnog tot de eerstvolgende lotingsronde voor het studiejaar 2001-2002 toelaat; - bepaalt dat de Informatie Beheer Groep aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van f 60,- vergoedt; - veroordeelt verweerster in de proceskosten welke verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op f 1.420,- ter zake van door een derde verleende rechtsbijstand; - wijst de Informatie Beheer Groep aan als de rechtspersoon die voormelde kosten dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. H.T.J.F. Verhappen, en door deze en mr. M.C. Woudstra, griffier, ondertekend. De griffier, De president, Uitgesproken in het openbaar op: 18 juli 2001 Afschrift verzonden op: