Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4530

Datum uitspraak2001-09-18
Datum gepubliceerd2001-10-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/04211
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 98/04211 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen zijn aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. DE MONDELINGE BEHANDELING De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 4 september 2001 te ‘s-Hertogenbosch. Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde en de Inspecteur. Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 18 september 2001, de volgende monde­linge uitspraak gedaan. DE BESLISSING: Het Hof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur. DE GRONDEN: 1. In geschil is of de zogenaamde omkering van de bewijslast van artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder: AWR) moet worden toegepast en of belanghebbende in 1996 heeft voldaan aan de zogenaamde urennorm, welke in artikel 44m van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) wordt gesteld voor toepassing van de zelfstandigenaftrek. 2. Bij brief van 23 april 1998 heeft de Inspecteur belanghebbende een herhaald verzoek om inlichtingen gedaan. In die brief heeft de Inspecteur aan belanghebbende een termijn gesteld die afliep op 10 mei 1998. Toen op 11 juni 1998 op dit verzoek om inlichtingen nog geen reactie van belanghebbende was binnengekomen heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift. 3. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende door het niet verstrekken van de hiervoor bedoelde inlichtingen niet voldaan aan de verplichting die op hem rust krachtens artikel 47, eerste lid, onderdeel a, AWR. Op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, AWR (oud) moet het beroep daarom worden afgewezen tenzij blijkt, dat en in hoeverre de bestreden uitspraak onjuist is. 4. Niet in geschil is dat belanghebbende in het onderhavige jaar 595 directe, of anders gezegd: declarabele, uren heeft besteed aan het feitelijk drijven van zijn onderneming. Belanghebbende stelt dat hij daarnaast ten minste 630 zogenaamde indirecte uren heeft besteed aan het drijven van zijn onderneming. 5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat bij de bepaling van het aantal indirecte uren mede acht moet worden geslagen op de tijd waarin hij zich beschikbaar hield voor ondernemingsactiviteiten, zonder dat hij daadwerkelijk activiteiten heeft verricht. Die opvatting is echter onjuist. Volgens het bepaalde in artikel 44m, eerste lid, onderdeel a, van de Wet, moet acht worden geslagen op de tijd die wordt besteed aan het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming. Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat men, gedurende de tijd waarin men zich beschikbaar houdt zonder dat men daadwerkelijk activiteiten verricht, bezig is met het feitelijk drijven van een onderneming. 6. Belanghebbende heeft op geen enkele wijze de door hem gestelde indirecte uren, in de betekenis als is vervat in de laatste volzin van het onder 5 overwogene, aannemelijk gemaakt, laat staan dat hij het door hem gestelde beloop daarvan heeft doen blijken. Hij heeft in het beroepschrift weliswaar een bewijsaanbod gedaan, doch dit aanbod ziet op de overlegging van facturen en het Hof ziet niet in hoe deze facturen een licht kunnen werpen op de omvang van de indirecte, niet-declarabele, uren. Belanghebbende heeft dit desgevraagd ook niet weten te verduidelijken. Het Hof gaat daarom niet in op dit bewijsaanbod. 7. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. De bestreden uitspraak moet worden bevestigd. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig tot veroordeling van de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal. Aldus vastgesteld op 18 september 2001 door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 21 september 2001 Het aanwenden van een rechtsmiddel: U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende fl. 150,--. Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van fl. 150,-- verschuldigd. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.