
Jurisprudentie
AD4494
Datum uitspraak2001-08-31
Datum gepubliceerd2001-10-11
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103595/1.
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-10-11
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103595/1.
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Raad
van State
200103595/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant]
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 11 juli 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 mei 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een verzoek van appellant om terug te komen op de afwijzing van zijn aanvraag om hem als vluchteling toe te laten afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 juli 2001, verzonden op 16 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 juli 2001, bij de Raad van State binnengekomen op 20 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 juli 2001 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft het besluit van 5 mei 2001 vernietigd, omdat het een deugdelijke motivering ontbeert. In haar eigen oordeel over het asielrelaas van appellant heeft de rechtbank evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen ervan niettemin in stand te laten.
2.2. In geding is uitsluitend de vraag of de rechtbank aldus op juiste wijze toepassing heeft geven aan artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Voor toepassing van die bepaling is in beginsel slechts plaats, indien na de vernietiging van het bestreden besluit, nog slechts één besluit rechtens mogelijk is. Een dergelijke situatie doet zich hier evenwel niet voor. Van bijzondere omstandigheden die tot het oordeel leiden dat voor die toepassing niettemin plaats was, is voorts niet gebleken.
2.4. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 5 mei 2001 daarbij in stand zijn gelaten, te worden vernietigd. De staatssecretaris zal een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de rechtbank, voor zover die in hoger beroep niet is vernietigd, is overwogen.
2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 11 juli 2001 in zaak nr. AWB 01/18519 VRWET, voorzover de rechtsgevolgen van het besluit van 5 mei 2001 daarbij in stand zijn gelaten en bevestigt die uitspraak voor het overige;
II. veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 710,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) te worden betaald aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091 onder vermelding van het zaaknummer).
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E.A. Alkema, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2001
32-319.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,