
Jurisprudentie
AD4471
Datum uitspraak2001-09-11
Datum gepubliceerd2001-10-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers00/3390
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-10-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers00/3390
Statusgepubliceerd
Indicatie
Er staat geen beroep open tegen het niet tijdig doen van uitspraak op een bezwaarschrift inzake invorderingsrente dat is ingediend voor 1 september 1999.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
het niet doen van een uitspraak op een door belanghebbende ingediend bezwaarschrift door het Hoofd van de Belastingdienst P, de ontvanger, betreffende de aan belanghebbende bij beschikking van 14 juni 1999 in rekening gebrachte invorderingsrente.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 augustus 2001.
Beslissing
Het Hof verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep en gelast de griffier het als griffierecht betaalde bedrag van ¦ 60 aan belanghebbende te restitueren.
Gronden
1. Belanghebbende stelt dat op 21 juni 1999 een bezwaarschrift is ingediend tegen de beschikking van 14 juni 1999, waarbij de ontvanger hem ƒ 8.579 invorderingsrente in rekening heeft gebracht. Tot de stukken behoort een kopie van het gelijkluidende bezwaarschrift dat op dezelfde datum is ingediend namens A. Voorts stelt belanghebbende dat de ontvanger op 27 september 2000, de datum waarop het beroepschrift is ingediend, daarop nog geen uitspraak heeft gedaan. Het beroep richt zich tegen het niet doen van uitspraak op het hiervoor bedoelde bezwaarschrift.
2. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Invorderingswet stelt de ontvanger de invorderingsrente bij beschikking vast. Tegen deze beschikking kan een bezwaarschrift worden ingediend op grond van artikel 23, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), dat van overeenkomstige toepassing is ingevolge artikel 30, tweede lid, van de Invorderingswet (zoals die bepaling luidde tot 1 september 1999). Tegen de uitspraak op dat bezwaarschrift staat beroep open ingevolge artikel 26, eerste lid, van de AWR, dat eveneens van overeenkomstige toepassing is. Artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), op grond waarvan het niet tijdig doen van een uitspraak met een uitspraak wordt gelijkgesteld, is naar 's Hofs oordeel evenwel niet van toepassing (artikel 1, tweede lid, van de Invorderingswet). Dat artikel 30, tweede lid, van de Invorderingswet is gewijzigd bij de Wet van 29 oktober 1998, Stb. 621, brengt daarin geen verandering, nu deze bepaling in werking is getreden met ingang van 1 september 1999 (Koninklijk besluit van 17 juni 1999, Stb. 265), derhalve na de indiening van het bezwaarschrift, zodat op grond van artikel V van de laatstvermelde wet het recht van toepassing blijft zoals dat gold voor 1 september 1999.
3. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het Hof van oordeel dat geen beroep openstaat tegen het niet doen van uitspraak op een voor 1 september 1999 ingediend bezwaarschrift tegen een beschikking waarbij de ontvanger het bedrag van de invorderingsrente heeft vastgesteld. Belanghebbende is derhalve niet-ontvankelijk in zijn beroep.
4. Ter zitting heeft de ontvanger verklaard alsnog uitspraak te zullen doen op het bezwaarschrift.
Proceskosten
Nu belanghebbende niet-ontvankelijk wordt verklaard en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 11 september 2001 door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.