
Jurisprudentie
AD4403
Datum uitspraak2001-10-10
Datum gepubliceerd2001-10-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05.090448-00
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-10-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05.090448-00
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM MEERVOUDIGE STRAFKAMER
In de zaak van:
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
‘verdachte (broer 1)’
wonende te [plaats], [adres broer 1],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Grave.
Raadsman: mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem.
Parketnummer : 05.090448-00
Zittingsdatum : 26 september 2001 (tegenspraak)
Uitspraak : 10 oktober 2001
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is hierna opgenomen als bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is, na eerdere behandelingen, op 26 september 2001 in een nieuwe samenstelling ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
Door de raadsman is onder meer verzocht om de behandeling van de zaak opnieuw aan te houden.
De rechtbank acht de noodzaak niet aanwezig om de zaak aan te houden en wijst derhalve het verzoek daartoe af. De rechtbank acht zich voldoende in staat om de waarde en de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen als bewijsmiddel te beoordelen en om de afgelegde verklaringen tegen elkaar af te wegen en acht derhalve nader onderzoek niet noodzakelijk. Evenmin acht de rechtbank het noodzakelijk nader onderzoek te laten plaatsvinden naar een volgens de raadsman plaatsgevonden incident - na de steekpartij - waarbij de politie vóór de uiteindelijke aanhouding van verdachte hem al eerder zou hebben opgezocht.
3. Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring.
Een in wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL0716-01-000786, d.d. 4 februari 2001, opgemaakt door verbalisten van de regiopolitie Gelderland Midden, district Arnhem Veluwezoom, Kirk-team, met bijlagen, voor zover inhoudende:
a. De op 27 december 2000 tegenover verbalisanten C.H. Kuiper en D.W. Coops afgelegde verklaring van “getuige 1”, wonende te [woonplaats] aan het [adres] (dossier-paragraaf 5.21), onder meer inhoudende:
Woensdag 27 december 2000 bevond ik mij samen met mijn man in de woning. Ik werd gebeld door “broer 2”. “broer 2” is de echtgenoot van ”het slachtoffer”. Zij hebben in hun huwelijk problemen gehad. “broer 2” deelde mij mede dat hij later die dag, na 18.00 uur, bij ons langs zou komen in onze woning. Hij verzocht mij te regelen dat “het slachtoffer” dan ook zou komen. Later arriveerden “broer 2” en “broer 1”. “broer 1” is de broer van “broer 2”. Ik liet “broer 2” en ‘broer 1” in de woning. “broer 2’ vroeg mij uitdrukkelijk dat hij alleen met “het slachtoffer” wilde praten. Het gesprek tussen “broer 2” en “het slachtoffer” heeft ongeveer 20 minuten geduurd. Ik hoorde ineens “het slachtoffer”erg hard schreeuwen. Ik liep onmiddellijk van de keuken naar de woonkamer. Ik zag “broer 2” een mes in een van zijn handen vasthield. Ik zag dat “broer 2” met het mes in het lichaam van “het slachtoffer” stak en wel eerst in de hartstreek en later in haar buik. Toen “het slachtoffer” inmiddels op de grond lag is er door “broer 2” meerdere keren met hetzelfde mes stekende bewegingen in het lichaam van “het slachtoffer” gemaakt. Ik zag dat “broer 1” de woonkamer binnenliep. Ik zag dat “broer 1”ook een mes in een van zijn handen vasthield. Ik zag dat hij met het mes dat hij vasthield ook stekende bewegingen maakte in en op het lichaam van “het slachtoffer”. Ik zag dat ‘”broer 1” erg krachtig en opzettelijk op het lichaam van “het slachtoffer” instak. Ik zag dat broer 1” op het gehele lichaam van “het slachtoffer” instak. Terwijl “broer 1” op het lichaam aan het insteken was, zag ik dat ‘broer 2” ook nog steeds veel stekende bewegingen met het mes maakte op en in het lichaam van ‘het slachtoffer”. Ik hoorde tevens dat ‘broer 2’ tegen ‘broer 1’ zei dat hij op het lichaam van ‘het slachtoffer’ moest blijven insteken en niet moest stoppen totdat zij dood was. Even later verlieten ‘broer 2’ en ‘broer 1’ rennend onze woning.
b. De op 28 december 2000 tegenover verbalisant D.W. Coops afgelegde verklaring van ‘getuige 2’, wonende te [woonplaats] aan het [adres] (dossier-paragraaf 5.23), onder meer inhoudende:
Woensdag 27 december 2000 werd ‘het slachtoffer’ bij ons thuis gebracht. Na enige tijd kwamen ‘broer 2’ (man van het slachtoffer) met zijn broer ‘broer 1’. Ik ging met ‘broer 1’ naar onze slaapkamer. Terwijl wij aan het praten waren hoorde ik mijn vrouw gillen. Ik zag toen dat ‘broer 1’, die opeens vanuit de slaapkamer in de richting van de woonkamer, in de gang lopend, een mes trok en dus de woonkamer in liep. Ik heb gezien dat ‘broer 2’met een mes op het lichaam van ‘het slachtoffer’, die op de grond lag, in stak.’broer 1’ liep ook de woonkamer in en ik heb gezien dat hij ook met een mes, welke hij dus zelf in zijn hand hield, ook op het lichaam van ‘broer 2’ heeft ingestoken. Ik heb in ieder geval gezien dat beide mannen, ‘broer 2’ en ‘broer 1’, beiden met een mes op het lichaam van ‘het slachtoffer’ hebben ingestoken. Toen ik dit zag was ‘het slachtoffer’ zeker nog niet dood. Ik hoorde namelijk reacties van ‘het slachtoffer’. Ik zag beide mannen ‘broer 2’ en ‘broer 1’ op een gegeven moment wegrennen.
c. De op 4 januari 2001 tegenover verbalisanten J.A. van Dijk en P. Guiteneau afgelegde verklaring van ‘getuige 3’ (dossier-paragraaf 5.31), onder meer inhoudende:
Op 23 of 24 december 2000, in de avonduren, belde ‘broer 3’ naar mijn woning. ‘broer 3’ vroeg mij te komen. Aangekomen bij de woning van ‘broer 3’ bleek mij dat in zijn woning aanwezig waren ‘broer 2’, ‘broer 1’, alsmede de kinderen van ‘broer 3’. Volgens mij zijn ‘broer 1’, ‘broer 3’ en ‘broer 2’ broers van elkaar. Automatisch kwam het gesprek op de problemen met ‘het slachtoffer’. Er moest een oplossing komen. Ik hoorde dat hun voorstel was dat het meisje gedood diende te worden. ‘broer 2’ was daar in ieder geval voorstander van. Deze hoorde ik ook heel duidelijk zeggen dat ‘het slachtoffer’ gedood diende te worden om zijn eigen eer en de eer van zijn familie te redden. ‘broer 2’ wenste haar dood.
d. De op 30 december 2000 tegenover verbalisanten P. Guitenaeu en D.W. Coops afgelegde verklaring van ‘broer 2’ (dossier-paragraaf 5.51), onder meer inhoudende:
Ik ben woensdag 27 december 2000 naar Arnhem naar de flat gereden. Ik heb ‘het slachtoffer’ gestoken omdat ze mij vernederd heeft.
e. Het proces-verbaal van bevindingen van 28 december 2000 van de verbalisanten P.D. de la Combe, R. Jansen, A.T.A. Gores en J. Wessels (dossier-paragraaf 5.1), onder meer inhoudende:
Op woensdag 27 december 2000, omstreeks 20.43 uur kregen wij, De la Combe en Jansen, de opdracht te gaan naar ‘adres’ Aldaar zou iemand neergestoken zijn. Omstreeks 20.50 uur kwamen wij tezamen ter plaatse aan en liepen vervolgens perceel ‘adres’ in. De vrouw ‘het slachtoffer’ lag met haar hoofd in de richting van de salontafel en met haar voeten in de richting van een matras. De vrouw had snijwonden. Wij, de La Combe en Wessels, zagen en hoorden dat de vrouw gorgelde en zagen dat de pupillen van de vrouw groot open stonden. Ik, Wessels, voelde de pols aan de rechterarm van de vrouw en voelde een zwakke hartslag. Omstreeks 21.55 uur constateerde GGD-arts dr. Wagenmakers een niet natuurlijke dood.
f. Het sectieverslag van 12 januari 2001, van K. Karim, verricht door patholoog G. van Ingen in het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk op 28 december 2000, onder meer inhoudende:
Bij de sectie op het lijk van ‘het slachtoffer’ is het navolgende gebleken: tientallen scherprandige huidperforaties aan hoofdhuid, gelaat, hals, nek, borst, rug, buik, armen en benen. Vele van de huidperforaties gaven toegang tot steekkanalen, andere toonden het beeld van snijwonden. De conclusie is dat ‘het slachtoffer’ vele steek- en snijverwondingen heeft opgelopen. Het oplopen van deze verwondingen heeft de dood tot gevolg gehad.
De voormelde bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden, leveren op de redengevende feiten en omstandigheden waar steunt de beslissing van de rechtbank dat het primair tenlastegelegde feit door verdachte is begaan.
Wat voor verdachte en zijn mededader ook de directe aanleiding was om ‘het slachtoffer’ daadwerkelijk van het leven te beroven, zij handelden naar het oordeel van de rechtbank niet in een opwelling, maar na een tevoren genomen besluit. Immers zij hadden al enige dagen tevoren te kennen gegeven dat ‘het slachtoffer’ van het leven beroofd moest worden en daarom acht de rechtbank moord bewezen.
4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 27 december 2000 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade (de zich noemende) ‘’het slachtoffer’ van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en verdachtes mededader opzettelijk en na een tevoren genomen besluit, die ‘het slachtoffer’ met een mes meerdere malen in het lichaam en het hoofd heeft gestoken, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van moord,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289, juncto artikel 47 eerste lid aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit is strafbaar.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
7. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij is gelet op:
· een uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 11 januari 2001;
· een voorlichtingsrapport van de (stichting) Reclassering Nederland, d.d. 6 maart 2001, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt verder nog als volgt:
Verdachte heeft tezamen met zijn mededader, nadat zij reeds tevoren te kennen hadden gegeven dat de echtgenote van zijn mededader - van wie zijn mededader inmiddels gescheiden leefde - gedood diende te worden, haar door middel van tientallen messteken over haar gehele lichaam zodanig verwond dat zij als gevolg van die verwondingen is komen te overlijden. Een dergelijk feit wekt grote afschuw en onbegrip op in de samenleving en vormt daardoor een grove inbreuk op de rechtsorde. De rechtbank is daarom van oordeel dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een langdurige gevangenisstraf.
8. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 4, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 5.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN TWAALF (12) JAREN.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering wordt gebracht.
Aldus gewezen door:
mrs.
H. Eigenberg, rechter als voorzitter,
P. Verkade, rechter,
T.P.E.E. van Groeningen, rechter,
in tegenwoordigheid van J. van Elst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 oktober 2001.