
Jurisprudentie
AD4341
Datum uitspraak2001-10-04
Datum gepubliceerd2001-10-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers070178-01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-10-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers070178-01
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
parketnummer: 070178-01
datum uitspraak: donderdag 4 oktober 2001
op tegenspraak
raadsman: mr. Groeneveld
VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in [plaats detentie]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van donderdag 20 september 2001.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 24 maart 2001 in de gemeente Groningen (in perceel [adres]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals/nek gestoken (tengevolge waarvan een slagaderlijke bloeding is ontstaan, met dodelijk bloedverlies tot gevolg), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
BEWEZENVERKLARING
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft beroofd en dat de verdachte daarom moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, blijkt dat verdachte op de desbetreffende zaterdagavond met kracht een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van zijn vrouw, die op dat moment achter het slachtoffer stond. Hieruit vloeit voort dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij niet zijn vrouw, maar het slachtoffer zou raken. De rechtbank acht daarom het opzet op de dood van het slachtoffer aanwezig.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 24 maart 2001 in de gemeente Groningen (in perceel [adres]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals/nek gestoken (tengevolge waarvan een slagaderlijke bloeding is ontstaan, met dodelijk bloedverlies tot gevolg), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
KWALIFICATIE
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:
Doodslag.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
MOTIVERING STRAF
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie;
b) de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit:
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. donderdag 20 september 2001;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 27 maart 2001. Hieruit blijkt dat er een zaak openstond tegen verdachte betreffende een soortgelijk feit, te weten een poging tot doodslag. De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat verdachte voor dit feit inmiddels is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.
- de over de verdachte door C.J.F. Kemperman uitgebrachte psychiatrische rapport d.d. 7 september 2001;
- de over de verdachte door H. Scharft uitgebrachte psychologische rapportage d.d. 4 september 2001.
Vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur moet worden opgelegd.
Tijdens een echtelijke ruzie die escaleerde heeft verdachte een mes gepakt en vervolgens de confrontatie met zijn vrouw gezocht. Doordat zijn vrouw achter het slachtoffer stond, heeft verdachte echter niet haar maar het slachtoffer geraakt, ten gevolge van welke messteek het slachtoffer is overleden.
Enerzijds neemt de rechtbank in aanmerking de ernst van het feit, het verdriet van de nabestaanden van het slachtoffer en het feit dat verdachte al eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk delict.
Anderzijds neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte weliswaar de intentie had om te steken, maar dat hij niet heeft gewild dat het slachtoffer hierbij (dodelijk) zou worden getroffen. Het gebeuren kan in die zin beschouwd worden als een betreurenswaardig ongeval, waarbij wel opgemerkt wordt dat verdachte zich, door een mes te pakken en de confrontatie te zoeken, zelf in een situatie heeft gebracht waarin dit het gevolg zou kunnen zijn.
VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich voor de terechtzitting schriftelijk in het strafproces gevoegd [benadeelde partij], wonende te [woonplaats].
De benadeelde partij heeft zich bij bijzondere volmacht doen vertegenwoordigen door de heer [medewerker], medewerker van het Bureau Slachtofferhulp te Groningen.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde in ieder geval rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van fl 2.465,-.
De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen aan de staat een geldbedrag te betalen ten behoeve van de benadeelde partij. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de vordering door justitie wordt geïnd, zodat de benadeelde partij dit niet zelf hoeft te doen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van fl2.465,- (zegge: tweeduizend vierhonderdvijfenzestig gulden). Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van fl 2.465,- (zegge: tweeduizend vierhonderdvijfenzestig gulden) ten behoeve van de benadeelde partij wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
fl 2.465,- ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de staat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. Wieland, voorzitter, Sekeris en Vucsan, in tegenwoordigheid van mr. Mulder als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 4 oktober 2001.