Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3955

Datum uitspraak2001-12-07
Datum gepubliceerd2001-12-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC00/056HR
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Mr. A.S. Hartkamp nr. C00/056HR zitting 21 september 2001 Conclusie inzake [Eiser] tegen [Verweerster] Voor de in deze zaak vaststaande feiten, waarvan ook in cassatie kan worden uitgegaan, verwijs ik naar het (tussen)vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 16 oktober 1998 (r.o. 2). Dit vonnis is bekrachtigd door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij arrest van 27 oktober 1999. Tegen dit arrest heeft [eiser] tijdig beroep in cassatie ingesteld met een cassatiemiddel dat bestaat uit zeven onderdelen, waarvan het eerste en het laatste onderdeel nader verdeeld zijn. De klachten zijn gericht tegen de r.o. 4.3 tot 4.6 van 's hofs arrest. Ik meen dat alle klachten falen, omdat 's hofs beslissingen niet blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk zijn. Bij de afzonderlijke klachten merk ik nog het volgende op. De klacht van onderdeel 1a mist m.i. feitelijke grondslag, nu zij slechts een deel vermeldt van de gronden waarop het hof zijn beslissing heeft gebaseerd. Het hof was voorts niet gehouden om op alle aangehaalde stellingen van [eiser] in te gaan, zulks mede gelet op de weinig klemmende wijze waarop zij waren geuit en de wijze waarop [verweerster] zich ertegen had verweerd. Onderdeel 1b stuit af op de niet onbegrijpelijke beslissing van het hof. Ook onderdeel 2 faalt, omdat de beslissing waartegen de klacht opkomt van feitelijke aard en m.i. niet onbegrijpelijk is. Onderdeel 3 mist zelfstandige betekenis. Onderdeel 4 faalt omdat 's hofs beslissing tegenover de stellingen van [eiser] m.i. geen nadere motivering behoefde. Het onderdeel, dat opkomt tegen r.o. 4.4, miskent trouwens dat 's hofs beslissing tevens berust op de overwegingen vervat in r.o. 4.5. Onderdeel 5 faalt omdat niet aannemelijk is dat het hof de in het onderdeel opgenoemde omstandigheden niet in zijn beoordeling heeft betrokken. Van een onjuiste rechtsopvatting geeft r.o. 4.5 naar mijn mening niet blijk. Hierop stuiten ook de onderdelen 6 en 7 af. Conclusie De conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden


Uitspraak

7 december 2001 Eerste Kamer Nr. C00/056HR MP Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. E. Grabandt, t e g e n [Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats], VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli. 1. Het geding in feitelijke instanties Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 9 februari 1998 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - op verkorte termijn gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en - zakelijk weergegeven - gevorderd: a. te gelasten de verdeling van het vermogen van de tussen partijen bestaan hebbende vennootschap onder firma "[A] B.V. i.o."; b. voor zover de Rechtbank de verdeling niet aan zich houdt: de benoeming van een notaris die zich met de verdeling belast; c. en van een accountant die de notaris daarbij bijstaat; d. en van een onzijdig persoon als bedoeld in artikel 677 Rv. en artikel 3:181 BW; en voorts om [verweerster] te veroordelen: e. tot het doen van rekening en verantwoording van het door haar gevoerde beheer over de vennootschap onder firma, vaststelling van het saldo en betaling aan [eiser] van het hem toekomende: f. met benoeming van een rechter-commissaris en/of notaris ten overstaan van wie [verweerster] rekening zal doen; g. tot betaling aan [eiser] van ƒ 1.377.500,-- vermeerderd met ƒ 45.485,-- buitengerechtelijke incassokosten en met wettelijke rente vanaf 31 januari 1998; h. mee te werken aan eerdergenoemde scheiding en deling op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,-- voor iedere dag dat deze medewerking uitblijft. [Verweerster] heeft de vordering bestreden en harerzijds in reconventie gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van ƒ 148.634,-- met rente en kosten en tot het afleggen van rekening en verantwoording over het na ontbinding van de v.o.f. tussen 22 april 1996 en 11 augustus 1996 door [eiser] gevoerde beheer. [Eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden. De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 16 oktober 1998, in conventie en in reconventie, een deskundige benoemd met opdracht om een onderzoek in te stellen naar of omtrent de in rov. 5.8.3 en 6.2 van haar vonnis geformuleerde vragen en daarvan een schriftelijk en met redenen omkleed bericht in te leveren. Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij arrest van 27 oktober 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd, met verwijzing van de zaak naar de Rechtbank te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. [Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van het middel De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op ƒ 9.507,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, J.B. Fleers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 7 december 2001.