Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3926

Datum uitspraak2001-08-09
Datum gepubliceerd2001-10-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 01/412 VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beleid inzake beteugeling tweede woningen niet onredelijk. Dwangsomaanschrijving om een nader aangegeven woning niet langer in strijd met art. 2 Gebruiksverordening tweede woningen Veere (Gebruiksverordening) tijdelijk te gebruiken of in gebruik te geven. Verweerder baseert het bestreden besluit op het voor de uitvoering van de verordening geformuleerde beleid met als uitgangspunt dat uit oogpunt van handhaving van de leefbaarheid hoge prioriteit moet worden gegeven aan het beteugelen van het aantal tweede woningen in de kernen van de gemeente Veere. Dit beleid houdt tevens in dat een adequaat controle- en handhavingssysteem in het leven wordt geroepen. De president acht dit beleid op zichzelf niet onredelijk. In aanmerking genomen dat dit beleid alleen daadwerkelijk geëffectueerd kan worden als het strikt wordt gehandhaafd acht de president ook het handhavingsbeleid niet onredelijk. Verzoeker kan geen aanspraken maken op de in de verordening opgenomen overgangsbepaling. Verder zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving zou moeten worden afgezien. Wijst het verzoek af. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder. mr. R.C.M. Reinarz (president)


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG PRESIDENT BESTUURSRECHT Reg.nr.: Awb 01/412 VV Uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening) inzake : A, wonende te B, verzoeker, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder. 1. Procesverloop. Bij besluit van 20 juni 2001, verzonden 25 juni 2001, heeft verweerder verzoeker aangeschreven de woning aan de […] […] te B niet langer in strijd met artikel 2 van de Gebruiksverordening tweede woningen Veere tijdelijk te gebruiken of in gebruik te geven. Daarbij heeft verweerder tevens gesommeerd aan deze aanschrijving te voldoen binnen 14 dagen na de verzenddatum van dit besluit en aangezegd, dat indien hieraan niet wordt voldaan verzoeker een dwangsom verbeurt van f. 250,- per dag met een maximum van f.30.000,-. Verzoeker heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft hij de president verzocht een voorlopige voorziening te treffen in dier voege dat het besluit wordt geschorst. Het verzoek is op 8 augustus 2001 behandeld ter zitting. Verzoeker is daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J. M. den Boer. 2. Overwegingen. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover daarbij de toetsing door de president meebrengt dat het geschil in de bodemproce-dure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. In de gemeente Veere geldt de op 17 december 1998 vastgestelde Gebruiksverordening tweede woningen Veere (hierna: de verordening). Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de verordening is het de rechthebbende op een tot permanente bewoning bestemd gebouw verboden dit gebouw te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als tweede woning. Artikel 3 van de verordening bepaalt onder meer dat het verbod van artikel 2 niet geldt voor iemand die een woning als tweede woning in gebruik heeft op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening en de rechthebbende op de woning reeds op dat tijdstip een ontheffing daarvoor had op grond van de Gebruiksverordening tweede woningen Veere van 1 juni 1994 en dat deze uitzondering eenmalig geldt voor een opvolgende eigenaar in geval van vererving. Artikel 4 biedt de mogelijkheid aan burgemeester en wethouders om ontheffing van de verordening te verlenen. Blijkens de bij de verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte situatietekening is de woning gelegen in een gebied, de kern van Domburg, waarvoor de verordening geldt. Verweerder baseert het bestreden besluit op het voor de uitvoering van de verordening geformuleerde beleid, neergelegd in een gemeentelijke beleidsnota. Uitgangspunt van dat beleid is dat uit oogpunt van handhaving van de leefbaarheid hoge prioriteit moet worden gegeven aan het beteugelen van het aantal tweede woningen in de kernen van de gemeente Veere. Verweerder stelt zich op het standpunt dat juist in de kern Domburg de druk op de woningmarkt aanzienlijk is en de leefbaarheid onder druk staat. Dit beleid houdt tevens in dat een adequaat controle- en handhavingssysteem in het leven wordt geroepen. Verweerder stelt, dat verzoeker sinds 1997 zonder ontheffing daarvoor te hebben de woning voor recreatief gebruik verhuurt, hetgeen in strijd is met de verordening. Niet is van bijzondere omstandigheden gebleken, die het afzien van handhaving rechtvaardigen. Verzoeker voert aan, dat de woning eerder als zomerwoning is gebruikt en dat door verweerder in brieven aan hem is gesteld dat een door vererving verkregen woning eenmalig door de eigenaar voor recreatie mag worden gebruikt. Hij wenst alsnog ontheffing te krijgen van het verbod genoemd in artikel 2. De president acht het hiervoor geschetste beleid van verweerder tot terugdringing van het recreatief gebruik van voor permanente bewoning geschikte woningen op zichzelf niet onredelijk. Mede in aanmerking genomen dat dit beleid alleen daadwerkelijk geëffectueerd kan worden als het strikt wordt gehandhaafd acht de president ook het handhavingsbeleid niet onredelijk. Van handhaving zou alleen afgezien kunnen worden als verzoeker - op grond van bijzondere omstandigheden - in aanmerking zou kunnen komen voor een ontheffing als bedoeld in artikel 4 van de verordening. In dit geval staat vast dat de woning van 1984 tot 1997 als permanente woning is gebruikt door verzoekers broer. Na diens overlijden in 1997 heeft verzoeker de woning geërfd. Verzoeker heeft sindsdien de woning steeds tijdelijk verhuurd als recreatiewoning. Met de stelling dat hij als erfgenaam de woning voor de recreatie(verhuur) mag gebruiken doelt verzoeker kennelijk op de door verweerder in een brief aan verzoeker van maart 1999 genoemde overgangsbepaling art. 3 van de verordening. Nu verzoekers broer ten tijde van zijn overlijden de woning niet als recreatiewoning gebruikte en ook geen ontheffing op grond van de voorheen geldende Gebruiksverordening tweede woningen Veere van 1 juni 1994 had, kan verzoeker geen aanspraak doen gelden op deze overgangsbepaling. Nu het door verzoeker gestelde gebruik als zomerwoning in ieder geval van vóór 1984 moet dateren kan dit gebruik gelet op de in de verordening vervatte regeling geen aanleiding vormen om het tijdelijk gebruik nu opnieuw toe te staan. Anders dan verzoeker stelt is verweerder bevoegd op enig moment zijn beleid op dat punt te wijzigen. Dit nieuwe beleid en de verordening zijn op de voorgeschreven wijze algemeen bekend gemaakt. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van handhaving. Het bestreden besluit voldoet naar het oordeel van de president aan de daaraan te stellen eisen voor wat betreft een duidelijke omschrijving van de verplichting van verzoeker en de hoogte van de dwangsom. De - inmiddels verstreken - begunstigingstermijn van twee weken acht de president niet te kort, nu verzoeker reeds vanaf maart 1999 er diverse malen op is gewezen dat hij handelt in strijd met de verordening en hem op 22 maart 2001 een vooraankondiging van de in geding zijnde aanschrijving is gezonden. Verweerder heeft overigens ter zitting meegedeeld dat hij nog niet tot inning van de dwangsom is overgegaan en dat hij bereid is na overleg met verzoeker hem de gelegenheid te geven de voor het lopende zomerseizoen gemaakte verhuurafspraken na te komen. Gelet op het vorenstaande acht de president het niet aannemelijk dat het besluit in het kader van de heroverweging op het bezwaar niet in stand zal blijven. Zij wijst het verzoek daarom af. 3. Uitspraak. De president van de Arrondissementsrechtbank te Middelburg, wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2001 door mr. R. C. M. Reinarz als president, in tegenwoordigheid van mr. J. M. Bins-Scheffer als griffier. Griffier, President, Afschrift verzonden op: