Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3916

Datum uitspraak2001-09-19
Datum gepubliceerd2001-10-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 01/789
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Civiel Recht - President Vonnis in kort geding van 19 september 2001, gewezen in de zaak met rolnummer KG 01/789 van: [eiser1], [eiser2], [eiser3], [eiser4] allen wonende te [woonplaats], eisers, procureur mr. R.G.E. de Vries, advocaat mr. L.M. Lalji te Amsterdam, tegen: de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, VWS), zetelend te ‘s-Gravenhage, gedaagde, procureur mr. M.B. de Witte-van den Haak. 1. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 5 september 2001 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. Op 4 oktober 1992 is een Boeing vrachtvliegtuig van El Al neergestort in Amsterdam Zuidoost in de Bijlmermeer. Naar aanleiding van deze ramp, die 39 bewoners het leven kostte, zijn veel vragen ontstaan en is veel onderzoek gedaan. Zo is in 1994 een inventariserend onderzoek gedaan door de GG&GD Amsterdam. Dit betrof een studie naar de mogelijkheid en wenselijkheid van een onderzoek naar de relatie tussen de ramp en gezondheidsklachten. De GG&GD zag voor laatstgenoemd onderzoek geen aanleiding. In 1997 heeft de Minister van VWS besloten tot een inventariserend onderzoek, dat is uitgevoerd door een onderzoeksgroep van het Academisch Medisch Centrum (AMC) /Universiteit Amsterdam. Deze groep kwam op basis van haar rapport tot de aanbeveling een vervolgonderzoek in te stellen naar de diagnostiek en behandeling van posttraumatische stresstoornissen (PTSS) en van onverklaarbare lichamelijke klachten, de zogenaamde unexplained physical symptoms (UPS). De in oktober 1998 ingestelde Parlementaire Enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer bracht op 22 april 1999 haar eindrapport uit met onder meer aanbevelingen voor het starten van een onderzoek onder de bewoners en hulpverleners. Vervolgens is uiteindelijk in samenwerking met de gemeente Amsterdam en de KLM het Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer (MOVB) gestart. Het MOVB bestond uit (i) een individueel medisch onderzoek, (ii) een epidemiologisch onderzoek onder hulpverleners en (iii) een epidemiologisch onderzoek onder bewoners. Later werd het MOVB nog uitgebreid met een effectenonderzoek. De epidemiologische onderzoeken zijn wetenschappelijk van aard. Dat betekent dat, met het oog op een zo goed mogelijke vergelijkbaarheid van de groepen, naast de betreffende doelgroep controlegroepen of referentiegroepen geformeerd dienden te worden. Voor de daadwerkelijke uitvoering van de onderzoeken werden de volgende instellingen ingeschakeld: het Academisch Ziekenhuis van de Vrije Universiteit Amsterdam (AZVU), het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG), het Instituut voor Extramuraal Geneeskundig Onderzoek (EMGO-Instituut), het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en de Universiteit van Leiden. Op basis van de afgesproken taakverdeling tussen de diverse betrokken organen zijn door en namens het Stadsdeel Amsterdam Zuidoost inspanningen verricht om deelnemers voor de onderzoeksgroepen te werven. In januari 2000 zijn door KLM Arbo Services bv in nauwe samenhang met een Commissie van Deskundigen onderzoeksprotocollen voor het MOVB opgesteld. Daarin zijn criteria opgenomen onder meer van belang bij eventueel afbreken van het onderzoek. Eén van de voorwaarden voor het epidemiologisch onderzoek onder de bewoners is een bereidheid van 70% van bewoners voor de referentiegroep. Nadat de einddatum waarop moest worden besloten of het epidemiologisch onderzoek onder de bewoners -aanvankelijk bepaald op 30 november 2000- was uitgesteld, eerst tot 1 maart 2001 en uiteindelijk tot 1 juli 2001, heeft het EMGO-Instituut op 15 mei 2001 aan KLM gerapporteerd dat het bijzonder onwaarschijnlijk leek dat het contractueel overeengekomen en expliciet door EMGO-Instituut gehandhaafde contractueel vastgestelde ijkpunt als zojuist genoemd voor de bewoners bereikt zou kunnen worden. Daarbij werd erop gewezen dat, om tot valide wetenschappelijke uitspraken te komen, een goede vergelijking van de bij de ramp betrokken groep met een niet betrokken groep essentieel is. Bij brief van 22 mei 2001 heeft het Stadsdeel Zuidoost aan het EMGO-Instituut bericht dat het vrijwel onmogelijk geacht moet worden dat er voor de gehele groep een percentage van 70% aanmelders gehaald kan worden. Bij brief van 26 juni 2001 heeft de Minister de Tweede Kamer meegedeeld dat besloten is het epidemiologisch onderzoek onder de bewoners stop te zetten. Daarbij heeft zij te kennen gegeven dat, gelet op de afgesproken norm die noodzakelijk is om tot wetenschappelijk valide uitspraken te komen, de deelname van bewoners onvoldoende representatief is. 2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer Eisers vorderen -zakelijk weergegeven- herroeping van het besluit om het epidemiologisch onderzoek onder bewoners stop te zetten en doorgaan met het werven van deelnemers voor de controlegroepen, op straffe van een dwangsom, en een voorschot op de schadevergoeding. Bij akte vermeerdering van eis hebben eisers gevorderd dat gedaagde aansprakelijkheid erkent jegens eisers die ziek zijn c.q. worden als gevolg van de Bijlmervliegramp tot dertig jaren nadien, in navolging van de gemeente Amsterdam jegens haar medewerkers, alsmede dat gedaagde geen schadeclaim zal afwijzen met een beroep op overschrijding van de verjaringtermijn van vijf jaren. Daartoe voeren eisers onder meer het volgende aan. Het besluit het onderzoek af te gelasten is een onrechtmatige overheidsdaad. Causaal verband tussen de gezondheidsklachten van eisers en de ramp zal niet meer medisch-wetenschappelijk kunnen worden aangetoond. Gedaagde handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel nu het onderzoek onder hulpverleners wel doorgaat, en in strijd met zijn rechtsplicht om maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid. De door gedaagde gevolgde methode om voldoende deelnemers voor de controlegroepen te werven is bureaucratisch van opzet, getuigt van willekeur en is arbitrair. In plaats van 70% bleef men steken op 50%. Te weinig inspanningen zijn verricht om dat percentage te verhogen. Er is gegoocheld met cijfers en statistieken en men heeft te laat een onderzoekslocatie in de Bijlmermeer tot stand gebracht. Ten onrechte zijn huisartsen, die een grotere overtuigingskracht hebben, niet ingeschakeld. Onderzoek in andere wijken van Amsterdam dan de Bijlmer zou leiden tot een beter resultaat. Het belang van eisers bij doorgaan van het onderzoek weegt zwaarder dan het belang van gedaagde om het onderzoek te stoppen. Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken. 3. De beoordeling van het geschil 3.1. De centrale vraag in deze zaak is of gedaagde gerechtvaardigd heeft mogen beslissen het epidemiologisch onderzoek onder bewoners, hierna ook genoemd ‘het onderzoek’, stop te zetten. 3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het gaat om een wetenschappelijk onderzoek naar een doelgroep en een zogenaamde referentiegroep die dient als controlegroep. Daarbij hebben eisers niet betwist dat de eis van vrijwillige deelname aan het onderzoek gerechtvaardigd en wetenschappelijk verantwoord is conform de geldende standaard ten aanzien van het doen van medisch onderzoek. 3.3. De bezwaren van eisers betreffen met name de wijze waarop bewoners voor de controlegroep zijn benaderd. Zij stellen onder meer dat de verrichte inspanningen om voldoende bewoners te werven voor het onderzoek willekeurig waren. 3.4. Gedaagde heeft ten verwere aangevoerd dat het Stadsdeel Zuidoost zich maximaal heeft ingespannen om de wervingscampagne te laten slagen. Zo is gebruik van standaardbrieven vermeden. De bewoners zijn middels zorgvuldig geredigeerde brieven in verschillende talen uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek. Respondenten zijn telefonisch geënquêteerd en bevraagd op de redenen van niet-deelnemen. Men behoefde niet op een bepaald tijdstip in het ziekenhuis te verschijnen; in overleg konden datum en tijdstip voor het onderzoek worden vastgesteld. Deelnemers zouden hun reiskosten vergoed krijgen en een tegemoetkoming van ƒ 50,00 ontvangen. Personen die niet reageerden kregen tot vier keer toe een brief waarin hun met klem werd gevraagd mee te doen aan het onderzoek. De mogelijkheid is geboden het onderzoek ook op een locatie in Amsterdam Zuidoost te ondergaan. Vertegenwoordigers van het stadsdeel hebben huisbezoeken aan “non-responders” afgelegd om op die manier te trachten alsnog mensen voor deelname te motiveren. Trof men bewoners niet thuis, dan werden daarna nog twee pogingen, telkens op verschillende tijdstippen gedaan. Eisers hebben niet betwist dat deze inspanningen zijn gedaan. 3.5. Gedaagde heeft ten aanzien van de klacht van eisers dat geen huisartsen zijn ingeschakeld, onder meer het verweer gevoerd dat de vertrouwensband tussen patiënten en huisartsen er aan in de weg staat dat het onderzoek via de huisartsen uitgevoerd wordt. Het gevaar dat patiënten zich niet vrij zouden voelen om een indringende oproep van hun huisarts om mee te doen aan het onderzoek, naast zich neer te leggen, is niet denkbeeldig. Eisers hebben dit steekhoudende verweer niet voldoende kunnen weerleggen. Daarnaast heeft gedaagde voldoende aannemelijk gemaakt dat de representativiteit van het onderzoek in het geding komt, indien voor de controlegroep geworven zou worden uit andere wijken dan de Bijlmermeer. Gedaagde heeft in dit verband gewezen op de unieke samenstelling van de betreffende controlegroep. Daarbij dient te worden bedacht dat het wetenschappelijk karakter van het betreffende onderzoek er aan in de weg staat dat lichtvaardig geworven zou worden uit een andere wijk dan de Bijlmermeer. 3.6. Uit het bovenoverwogene blijkt voorshands voldoende dat gedaagde zowel de juiste maatstaven heeft aangelegd voor de opzet van het onderzoek als voldoende en als zodanig aanvaardbare inspanningen heeft verricht om aan dat onderzoek te beginnen. Eisers hebben hun stelling dat gedaagde heeft gegoocheld met cijfers, niet kunnen onderbouwen. Strijd met het gelijkheidsbeginsel is niet aan de orde, nu het epidemiologisch onderzoek onder hulpverleners, dat wel wordt voortgezet, een wezenlijk andere groep betreft. Daarbij is wel sprake van voldoende deelname. Van strijd met andere beginselen van behoorlijk bestuur of strijd met de rechtsplicht van gedaagde om maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid, waarnaar eisers meer in het algemeen hebben verwezen, is onder de geschetste omstandigheden vooralsnog niet gebleken. 3.7. Gedaagde heeft aan de hand van statistische cijfers overtuigend gesteld dat niet te verwachten valt dat alsnog de ontbrekende respons van 20% gehaald zal kunnen worden. Eisers daarentegen hebben behalve de suggestie van inschakeling van huisartsen geen enkele suggestie gedaan die alsnog tot voldoende deelname zou kunnen leiden. Het is te begrijpen dat eisers -en andere bewoners in de Bijlmermeer- teleurgesteld zijn over het feit dat voor nog onverklaarbare gezondheidsklachten nu niet door het epidemiologisch onderzoek mogelijk alsnog een verklaring kan worden gegeven. Anderzijds dienen zij te begrijpen dat hun belangen alleen door de uitkomsten van verantwoord opgezet en uitgevoerd onderzoek zouden kunnen worden gediend. Hoezeer ook te begrijpen valt dat het voor eisers teleurstellend is dat doorgaan van het onderzoek niet tot de mogelijkheden behoort, dient men de realiteit niet uit het oog te verliezen. Gedaagde heeft er in dit verband op gewezen dat doorgaan tegen beter weten in, onterechte verwachtingen zou wekken. Daarmee is niemand gebaat. 3.8. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat gedaagde door stopzetting van het onderzoek geen onrechtmatige daad verweten kan worden. Dit brengt met zich dat voor het door eisers gevorderde voorschot geen rechtsgrond aanwezig is. Zulks geldt evenzeer voor de vorderingen ingesteld na vermeerdering van eis. De stelling van eisers dat de gemeente Amsterdam aansprakelijkheid heeft erkend jegens haar medewerkers noopt er niet zonder meer toe dat van gedaagde hetzelfde kan worden verlangd. De vordering die ziet op verlenging van de verjaringstermijn heeft geen kans van slagen. Gesteld noch gebleken is dat gedaagde (nu al) gehouden is het hem toekomend wettelijk recht van de verjaringstermijn prijs te geven. 3.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 4. De beslissing De President: Wijst de vorderingen af. Veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op ¦ 1.950,--, waarvan ¦ 400,-- aan griffierecht. Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Holtrop en uitgesproken ter openbare zitting van 19 september 2001 in tegenwoordigheid van de griffier. AB