
Jurisprudentie
AD3883
Datum uitspraak2001-08-15
Datum gepubliceerd2001-09-27
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC9901066/BR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-09-27
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC9901066/BR
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Typ. MB
Rolnummer C9901066/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH,
zesde kamer, van 15 augustus 2001,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 10 november 1999,
procureur: mr. J.A.J. Dappers,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. B. Brens,
op het hoger beroep tegen het door de rechtbank te Breda gewezen vonnis van 7 september 1999 tussen appellant (hierna: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna: [geïntimeerde]) als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (rolnr 64974/HA ZA 98-1969)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] alsnog te veroordelen aan hem te betalen de helft van de in rechte vastgestelde hoogte van het tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende erfdeel der nalatenschap van [geïntimeerde] moeder ad fl. 16.979,--, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in zijn appel, dan wel afwijzing van de vorderingen van [appellant] als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure, zowel in prima als in appel.
2.3. Daarop heeft [appellant] een akte genomen, waarop
[geïntimeerde] een antwoordakte heeft genomen.
2.4. Partijen hebben vervolgens de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
[appellant] heeft de navolgende vijf grieven aangevoerd.
Grief I:
Ten onrechte heeft de rechtbank met betrekking tot de vordering van [appellant] betreffende het erfdeel overwogen, dat als peildatum voor de omvang van de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap geldt de datum van ontbinding van deze gemeenschap door het eindigen van het huwelijk, en dat niet zou zijn gesteld of gebleken dat daarvan in casu behoort te worden afgeweken.
Grief II:
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen, dat nu als vaststaand tussen partijen moet worden aangemerkt dat het door [geïntimeerde] ontvangen erfdeel tot een bedrag van fl. 15.649.-- reeds tijdens het huwelijk is besteed, het erfdeel tot dit bedrag niet in de verdeling tussen partijen dient te worden betrokken.
Grief III:
Ten onrechte heeft de rechtbank de vordering van [appellant] betreffende het erfdeel tot een bedrag van fl. 15.649,-- afgewezen.
Grief IV:
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld, dat moet worden aangenomen dat het meerdere van het erfdeel ten bedrage van fl. 1.330,-- op de datum van ontbinding van
de gemeenschap nog niet was besteed, dit bedrag derhalve alsnog bij helft dient te worden verdeeld, en dat [appellant] uit dien hoofde van [geïntimeerde] te vorderen zou hebben een bedrag van fl. 665,--.
Grief V:
Ten onrechte heeft de rechtbank [geïntimeerde] wegens over-bedeling veroordeeld aan [appellant] te voldoen een bedrag van fl. 1.054,45, waarvan een bedrag van fl. 665,-- ziet op het door [geïntimeerde] ontvangen erfdeel uit de nalaten-schap van haar moeder.
4. De beoordeling
4.1. In rov. 3.1 van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank vastgesteld welke feiten in dit geschil vast-staan. Deze overweging is niet bestreden. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen derhalve ook in hoger beroep het uitgangspunt.
4.2. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In de kern genomen zien zij op de vraag of [appellant], waar hij gerechtigd is tot de helft van het tot de huwe-lijksgoederengemeenschap behorende aandeel van [geïntimeerde] in de nalatenschap van haar moeder, aanspraak heeft op de helft van fl. 16.979,-- (standpunt [appellant]) dan wel op de helft van fl. 1.330,-- (standpunt [geïntimeerde] en oordeel rechtbank).
4.3. Tussen partijen is niet (langer) in discussie dat
het aandeel van [geïntimeerde] in de nalatenschap van haar moeder een bedrag van fl. 16.979,-- bedraagt.
4.4. Met de rechtbank oordeelt het hof dat als peildatum voor de omvang van de te verdelen huwelijksgoederengemeen-schap geldt de datum van ontbinding van deze gemeenschap door het eindigen van het huwelijk. Er is geen, althans onvoldoende, grond om daarvan te dezen af te wijken.
4.5. [appellant] heeft in eerste aanleg betwist dat [geïntimeerde] nog tijdens het huwelijk met [appellant] een gedeelte van de nalatenschap, groot fl. 15.649,--, heeft besteed. [geïntimeerde] heeft hierop een overzicht verstrekt waaruit blijkt dat dit bedrag is opgebouwd uit de volgende onder-delen:
- kosten levensonderhoud vanaf 28 oktober
tot en met 19 december 1997 fl. 4.000,--
- auto fl. 2.000,--
- CD-wisselaar autoradio fl. 699,--
- fiets en verzekering fl. 1.000,--
- wasmachine fl. 1.945,--
- CD-Rom fl. 169,--
- Nick's verjaardag fl. 200,--
- Nick's cadeau fl. 250,--
- Playstation en spelletjes fl. 349,--
fl. 150,--
- Disney Parijs fl. 3.615,--
- geld aldaar gebruikt fl. 300,--
- 2x hoogslapers en bodem fl. 972,--
totaal fl. 15.649,--.
Met betrekking tot de kosten van levensonderhoud in de periode oktober-december 1997 heeft [geïntimeerde] ter toelichting gesteld dat zij in die periode nog geen aanvullende ABW-uitkering had en slechts een inkomen had van fl. 1.275,54 netto per maand, terwij zij in die periode extra lasten heeft moeten voldoen, onder andere wegens eindafrekeningen van energie en water. Bewijsstukken van die betalingen zijn door haar overgelegd. Het hof acht, gelet hierop, in voldoende mate aangetoond dat de hierbedoelde uitgave van fl. 4.000,--
is gedaan. Ook voor wat betreft de overige uitgaven (met uitzondering van de reis naar Eurodisney, waarover hierna meer), is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] in voldoende mate heeft onderbouwd dat die uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan.
4.6. Het enkele feit dat de hiervoor, in rov. 4.5, bespro-ken bestedingen niet mede aan [appellant] ten goede zijn gekomen (zo dat al juist is, zie punt 6 van de antwoord-akte van [geïntimeerde]), maakt nog niet dat [geïntimeerde], waar er indertijd een gemeenschap van goederen tussen partijen bestond, ter zake een vergoeding aan [appellant] is verschuldigd, anders dan in de situatie van artikel 1:164 BW (lichtvaardige verspilling van goederen der gemeenschap kort voor de echtscheiding). Voorzover [appellant] met zijn stelling dat [geïntimeerde] ervoor heeft gezorgd dat op het moment van de echtscheiding vrijwel het gehele erfdeel was besteed, een beroep op genoemd wetsartikel heeft willen doen, moet worden geoordeeld dat hij, voor wat betreft de in rov. 4.5 besproken uitgaven, onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om dat beroep te doen slagen, dit mede in het licht van hetgeen in rov. 4.5 is overwogen.
4.7. Of het hiervoor overwogene ook voor de reis naar Eurodisney geldt kan naar het oordeel van het hof thans nog niet worden beoordeeld.
[appellant] heeft hieromtrent gesteld dat een bedrag van
fl. 3.615,-- voor een weekenduitstapje van vijf personen onwaarschijnlijk veel is en stelt dat dit bedrag mede betrekking heeft op andere personen.
4.8. Naar het oordeel van het hof bieden de door [geïntimeerde] overgelegde stukken onvoldoende duidelijkheid op dit punt. Het hof zal daarom [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen bij akte een gespecificeerde nota te overleggen van de reis naar Eurodisney waaruit de exacte data en het aantal en de namen van de personen blijkt waarop de nota betrekking heeft, alsmede bewijsstukken waaruit blijkt dat de reissom door haar (volledig) is voldaan.
4.9. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
5.1. verwijst de zaak naar de rolzitting van 11 september 2001 voor het nemen van een akte aan de zijde van [geïntimeerde], dit voor het in het geding brengen van de in rov. 4.8 bedoelde stukken;
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Van Teeffelen en Bark-van Gink en uitgesproken ter openbare terecht-zitting van dit hof van woensdag 15 augustus 2001.