Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3878

Datum uitspraak2001-09-12
Datum gepubliceerd2001-09-27
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers107089 FA RK 99-5258
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Utrecht BESCHIKKING van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van: [de vader] wonende te [woonplaats], procureur: voorheen mr. S.H. Gaertman, thans mr. M. Vink, - t e g e n - [de moeder], wonende te [woonplaats], procureur: mr. I.B.J.A. Schouten-Hoek. 1. Verloop van de procedure De vader heeft op 3 november 1999 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend dat strekt tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de hierna te noemen minderjarige. De moeder heeft op 25 november 1999 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 3 december 1999. Van het verhandelde ter terechtzitting is proces-verbaal opgemaakt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft schriftelijk gerapporteerd op 7 maart 2000. De zaak is nader behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 25 april 2000 en 18 december 2000. Van het verhandelde ter terechtzitting is proces-verbaal opgemaakt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft, aanvullend, schriftelijk gerapporteerd op 18 mei 2001. Tussentijds zijn ter griffie van de rechtbank brieven ontvangen van mr. Vink (brieven van 20 november 2000 en van 11 juli 2001) en van mr. Schouten-Hoek (faxbericht van 14 december 2000). De zaak is nader behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 14 augustus 2001. 2. Vaststaande feiten - Partijen hebben van mei 1993 tot september 1998 een affectieve relatie gehad. - Uit hun relatie is geboren: [de zoon], op 16 mei 1995 te [geboorteplaats]. [de zoon] is door de vader erkend. - De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [de zoon]. 3. Beoordeling van het verzochte De man heeft verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de zoon]. De vrouw heeft zich hiertegen verweerd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapport van 18 mei 2001 verklaard in deze zaak niet te kunnen adviseren, omdat de moeder geweigerd heeft mee te werken aan het raadsonderzoek in het algemeen en binnen dat kader aan proefcontacten tussen [de zoon] en de vader. De Raad heeft overigens het volgende opgemerkt. Enerzijds is [de zoon] een kwetsbaar kind met een zwakke intellectuele begaafdheid. Anderzijds is de moeder een vrouw met beperkte intellectuele en psychische mogelijkheden, die thans niet in staat is om een omgangsregeling van de vader met [de zoon] te hanteren, zodat rekening gehouden lijkt te moeten worden met de mogelijkheid dat een dergelijke omgangsregeling psychische schade zou veroorzaken bij moeder en kind. De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid BW hebben de vader en [de zoon] recht op omgang met elkaar. Dit recht op omgang kan, ingevolge het derde lid van dat artikel, ontzegd worden (onder meer) indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind. Het feit dat de moeder bezwaar heeft tegen omgang is in beginsel geen grond voor ontzegging van de omgang, evenmin als de omstandigheid dat de omgang tussen vader en kind aan de moeder psychische schade zou toebrengen. Het is echter mogelijk dat omgang voor de moeder psychisch zó belastend zou zijn, dat hierdoor haar functioneren als opvoedster bedreigd wordt. In dat geval kan ook de geestelijke en/of lichamelijke ontwikkeling van het kind daardoor bedreigd worden. De Raad voor de Kinderbescherming is kennelijk van mening dat in het onderhavige geval dit laatste aan de orde zou kunnen zijn. De rechtbank neemt voorts in overweging dat [de zoon] ook in zijn ontwikkeling bedreigd kan worden door het ontbreken van contact met zijn vader, en zeker wanneer hij het gevoel heeft dat de vader geen contact met hem wenst. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het volgende oordeel. Als gevolg van de labiele situatie van de moeder bestaat thans het gevaar dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor [de zoon]'s geestelijke en/of lichamelijke ontwikkeling, niet omdat die omgang op zich slecht zou zijn voor [de zoon] - dat is althans niet gebleken - maar omdat die omgang bij de moeder zodanige spanningen zou veroorzaken dat deze voor [de zoon] nadelig zouden zijn. De rechtbank zal de man om die reden het recht op omgang ontzeggen. Op partijen rust evenwel de verantwoordelijkheid om de nadelen voor [de zoon] van het ontbreken van omgang zoveel mogelijk te verminderen. Op de vader rust de verantwoordelijkheid om - bijvoorbeeld door middel van kaarten en misschien af en toe een klein cadeautje, in ieder geval op een zodanige manier dat de moeder en [de zoon] zich daardoor niet tot iets verplicht voelen - aan [de zoon] te laten merken dat hij bij hem betrokken wil blijven. Op de moeder rust de verantwoordelijkheid om de vader hiervoor de ruimte te geven en om positief op deze initiatieven van de vader te reageren. Voorts rust op de moeder de verantwoordelijkheid om zich in te spannen om haar eigen psychische toestand zodanig te verbeteren dat zij op termijn (en wel op zo kort mogelijke termijn) wel in staat is aan een omgangsregeling mee te werken. Met betrekking tot het subsidiaire verzoek van de vader om een informatieregeling vast te stellen overweegt de rechtbank dat de moeder zich hiertegen niet verweerd heeft, zodat dit verzoek - dat mede van belang is ter voorbereiding op het alsnog tot stand komen van een omgangsregeling in de toekomst - kan worden toegewezen. 4. Beslissing De rechtbank ontzegt de vader het recht op omgang met de minderjarige [de zoon]. De rechtbank bepaalt dat de moeder gehouden is om de vader tenminste eenmaal per kwartaal schriftelijk op de hoogte te stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de zoon] en met name betreffende zijn gezondheid, de gang van zaken op school, en zijn hobby's. Zij dient daarbij steeds tenminste één recente foto van [de zoon] aan de vader te sturen. Zij dient tevens de school van [de zoon] toestemming te geven om de vader desgevraagd informatie over de schoolprestaties van [de zoon] te geven. Deze beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad. Hetgeen meer of anders is verzocht wordt afgewezen. Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Sijbrandij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van N.I. Ganzevoort, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2001.