Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3854

Datum uitspraak2001-09-25
Datum gepubliceerd2001-09-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-001645-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

arrestnummer rolnummer 23-001645-00 datum uitspraak 25 september 2001 tegenspraak Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 december 1999 in de strafzaak onder parketnummer 13/129164-97 tegen I, geboren te op , wonende te . Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 2 december 1999 en in hoger beroep van 11 september 2001. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht. De tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaar-ding, zoals op de terechtzit-ting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlasteleg-ging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep is gewezen door de achtste meervoudige kamer A, welke kamer - naar het hof ambtshalve bekend is - economische zaken behandelt. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt. De bewijslevering Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, met dien verstande dat hij: In de periode van 18 augustus 1995 tot en met 24 augustus 1995 te Maastricht en/of te Amsterdam, beschikkende over voorwetenschap, een transactie heeft verricht en heeft bewerkstelligd in effecten, welke waren genoteerd op een op grond van artikel 16 van de Wet toezicht effectenverkeer erkende effectenbeurs, immers heeft verdachte toen en daar 4.500 certificaten van aandelen Pie Medical n.v., welk fonds genoteerd stond aan de Amsterdamse effectenbeurs, aangekocht, althans heeft doen kopen, terwijl hij, verdachte bekend was met een of meer bijzonderheden omtrent Pie Medical n.v., te weten - dat tussen Philips Electronics n.v. en Pie Medical n.v. oriënterende gesprekken plaats vonden omtrent de intensivering van de samenwerking tussen Pie Medical n.v. en de Medical Systems divisie van Philips op het gebied van ultrasound apparatuur, waarbij een openbaar bod door Philips op de aandelen van Pie Medical niet uitgesloten is - en/of een of meer andere bijzonderheden, althans de essentie van de hierboven genoemde bijzonderheden, terwijl hij, verdachte, wist dat die bijzonderheden niet openbaar waren en niet zonder schending van geheim buiten de kring der geheimhoudingsgerechtigden konden komen en/of waren gekomen, terwijl openbaarmaking van die bijzonderheden naar redelijkerwijs te verwachten viel, invloed zouden hebben op de koers van de effecten in het fonds Pie Medical n.v., terwijl uit die transactie enig voordeel kon ontstaan. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Nadere bewijsoverweging De verdachte heeft het tenlastegelegde ontkend en als verklaring voor de winstgevende transactie onder meer gegeven, dat hij al langer met het mede door verkoop van een huis vrijgekomen vermogen van ƒ 250.000 in effecten wilde gaan beleggen. Dat hij op de ochtend van 18 augustus 1995 de eerste aankooporder ter waarde van ƒ 50.000 plaatste, was toeval omdat hij die dag de bus had gemist waardoor hij toch niet op tijd op zijn werk kon zijn. Het hof heeft aan de inhoud van bewijsmiddelen het navolgende ontleend. De gewraakte aankoop was verdachtes allereerste belegging. Hij belegde voor meer dan 20% van zijn vermogen in een klein fonds. Uit de verklaringen van de bankmedewerkers tegenover de opsporingsambtenaren van de ECD leidt het hof af dat verdachte zeer gedecideerd was in zijn keuze van dat fonds. De verdachte heeft zichzelf ter terechtzitting in hoger beroep als een zakelijk ingesteld iemand bestempeld en dat is ook de indruk die het hof van de verdachte heeft. Dat de verdachte zich heeft laten bepraten door de bank voor wat betreft de omvang van de transactie - aanvankelijk wilde hij voor ƒ 100.000 certificaten van aandelen Pie Medical maar zegt niet te weten wat gebruikelijk was - laat zich interpreteren als dat hij met deze transactie niet wilde opvallen. De verklaring van de verdachte is naar het oordeel van het hof ongeloofwaardig. Als hij al gedurende enige tijd de financiële pagina's uit de dagbladen had bijgehouden, dan had hij ook zonder het lijstje met gewenste fondsen, dat hij naar eigen zeggen thuis had liggen, op het advies van de bankemployé in de fondsen kunnen investeren. De verdachte heeft geen bevredigende verklaring gegeven, waarom hij toen wel direct investeerde in het onbeduidende fonds Pie Medical, maar over verdere investeringen in andere, door de bank aangeraden, fondsen eerst nog moest nadenken. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen tevens af dat de verdachte op donderdagavond 17 augustus 1995, nadat F. een vergadering had bijgewoond waarbij bekend was gemaakt dat de fusie tussen Pie Medical en Philips wellicht aanstaande was, door F. kennis heeft gekregen van de ontwikkelingen bij Pie Medical. Deze ontwikkelingen steunden op feiten die nog geheim waren en zouden zij openbaar worden, zouden leiden tot verhoging van de koers. Tegenover de categorische ontkenning van de verdachte en de getuige F. dat zij elkaar die avond hebben gezien, staat dat zij toentertijd regelmatig elkaar op donderdagavond ontmoetten in café D'Oude Klok te Maastricht en dat blijkens het transcript van het interview dat de getuige F. op 17 februari 1997 door de getuigen S. en L. is afgenomen, valt op te maken dat F. ervan uitging dat hij ook 17 augustus 1995 's avonds met verdachte heeft gesproken, terwijl uit dat transcript tevens valt al te leiden dat de twee andere getuigen F. - bedekt - aanwijzingen hebben gegeven hoe hij op vragen omtrent zijn contacten met verdachte zou kunnen antwoorden zonder in de strafrechtelijke problemen aangaande handel met voorkennis te geraken. Bovendien heeft de getuige F. ter terechtzitting in hoger beroep de op hem rustende geheimhoudingsplicht in deze, zo uitgelegd dat hij niet vrij was om publiekelijk erover te spreken, maar wel zelf kon bepalen waar de uitzonderingen lagen. Een uitzondering gold naar zijn oordeel in ieder geval zijn vrouw, hoewel tijdens de managementvergadering waarin mede door F. de geheimhoudingsovereenkomst is ondertekend, L. uitdrukkelijk had gestipuleerd dat ook 'zelfs tegen je vrouw' geen mededelingen mochten worden gedaan. F. was opgetogen over de ontwikkelingen en ging na afloop van de meergenoemde vergadering direct naar zijn vrouw om - in zijn eigen woorden - iets spannends te vertellen, te weten met haar de emotie te delen van de ophanden zijnde fusie tussen Pie Medical en Philips. Zijn vrouw bood in verband met haar werkzaamheden op dat moment geen luisterend oor, zodat F. ten overstaan van haar zijn emoties niet kwijt kon. Daarenboven was de verdachte een zeer goede vriend van F. Later op de avond heeft F. zijn vrouw ingelicht en daarmee de geheimhoudingsplicht geschonden. Nu hij dermate lichtvaardig met de geheimhoudingsplicht is omgegaan, is - gelet op de gang van zaken zoals deze ter terechtzitting is gebleken - aannemelijk geworden dat hij die plicht ook heeft geschonden ten aanzien van de verdachte. Tot slot draagt bij aan de overtuiging van het hof dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken tussen de getuigen L. en F. valt op te maken dat zij hun verklaringen zoals toen nog af te leggen tegenover de ECD op elkaar afstemden, terwijl tevens uit die gesprekken en uit die tussen verdachte en F. blijkt dat ook verdachte daarbij werd betrokken. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf-baarheid van het bewezenver-klaarde uitsluit, zodat dit straf-baar is. Het bewezenverklaarde levert op: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 31a van de Wet toezicht effectenverkeer (oud). De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf-baar-heid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte straf-baar is. De op te leggen straffen Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandig-heden waar-onder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in be-schouwing geno-men. Een goede organisatie van de Nederlandse kapitaalmarkt is van groot belang van het functioneren van de economie en voor het aanzien van deze markt in de financiële wereld binnen en buiten onze grenzen. Vertrouwen van de beleggers in de effectenhandel is hiertoe van groot gewicht. Om dit vertrouwen niet te ondermijnen dienen beleggers gelijke kansen te hebben en dienen gegevens die van belang zijn voor de koersvorming ter beurze zoveel mogelijk gelijktijdig beschikbaar te zijn voor alle beleggers. Verdachte heeft gehandeld in certificaten van aandelen Pie Medical n.v., terwijl hij zonder recht of titel de beschikking had over geheime voorkennis. Deze voorkennis bestond uit informatie over Pie Medical n.v., welke informatie na openbaarmaking naar verwachting een aanmerkelijk positieve invloed hebben op de koers van certficaten van aandelen. Door aldus te handelen heeft verdachte het vertrouwen dat beleggers in de effectenhandel moeten kunnen stellen geschaad. Het hof acht het vorenstaande een dusdanig ernstig feit dat alleen een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur in aanmerking komt. Het hof acht een gevangenisstraf van zeven maanden gerechtvaardigd. Uit een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 15 mei 2001 blijkt dat verdachte niet eerder is veroor-deeld. Het hof ziet hierin aanleiding een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen, terwijl termen aanwezig zijn op het daartoe strekkende aanbod van de verdachte de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte op te leggen in plaats van het onvoorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b (oud), van het Wet-boek van Straf-recht, artikel 31a van de Wet toezicht effectenverkeer (oud) en de artikelen 1 en 6 van de Wet op de economische delicten. De beslissingen Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hierboven om-schreven, heeft begaan. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spr-eekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd DRIE MAANDEN. Beveelt dat de gevangenis-straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schul-dig. Stelt de proeftijd vast op TWEE JAREN. Veroordeelt de verdachte voorts, in plaats van tot een onvoorwaarde-lijke gevange-nis-straf voor de duur van VIER MAANDEN, tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 180 (HONDERDTACHTIG) UREN, bestaande uit administratieve, verzor-gen-de, onderhouds- of schoonmaak-werkzaamheden. Bepaalt dat deze arbeid aangevangen moet worden binnen DRIE MAANDEN nadat dit arrest onherroepelijk is geworden. Bepaalt de termijn binnen welke deze arbeid na aanvang dient te worden verricht op TWAALF MAANDEN. Bepaalt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuit-voerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht in minde-ring wordt gebracht op het te verrichten aantal uren onbetaalde arbeid. Bepaalt de maatstaf op twee uren voor iedere in verzekering doorgebrachte dag. Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechts-hof te Amsterdam, tevens belast met de behandeling van economische strafzaken, waarin zitting hadden mrs. Verspyck Mijnssen, Wiewel en Nuis, in tegen-woordig-heid van mr. Janssen als grif-fier, en is uitge-sproken op de open-bare terecht-zit-ting van dit ge-rechtshof van 25 september 2001. Mr. Verspyck Mijnssen is buiten staat dit arrest mede te onderteken. registratienummer P rolnummer 23-001645-00 (ontneming) datum uitspraak 25 september 2001 tegenspraak Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arron-dissementsrechtbank te Amsterdam van 16 december 1999 op de vordering van de officier van justitie ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de zaak met parketnummer 13/129164-97 tegen de veroordeelde I, geboren te op , wonende te . 1 De procesgang De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting zal worden opge-legd om aan de Staat een geldbedrag te betalen. De officier van justitie schat het door veroordeelde verkregen voordeel op een bedrag van maximaal fl. 16.552,00. Van de vorde-ring ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen. Ter terechtzitting van 2 december 1999 heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd in dier voege dat hij het maximumbedrag stelt op fl. 21.502,00. De verdachte is in de hoofdzaak bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 december 1999 vrijgesproken. Voorts heeft deze rechtbank bij vonnis van diezelfde datum de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Tegen beide vonnissen heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 25 september 2001 de verdachte in hoger beroep ter zake van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 31a van de Wet toezicht effectenverkeer (oud), veroordeeld tot 180 uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte in plaats van een gevangenisstraf van vier maanden en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. 2 Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 2 december 1999 en in hoger beroep van 11 september 2001. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en diens raadsman naar voren is gebracht. 3 Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep is gewezen door de achtste meervoudige kamer A, welke kamer - naar het hof ambtshalve bekend is - economische zaken behandelt. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt. 4 De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel Het hof is van oordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van het bewezenverklaarde. Het hof schat het wederrechtelijk voordeel dat de veroordeelde heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit strafbare feit op een bedrag van fl. 21.502,00. Het hof ontleent deze schatting aan de inhoud van de wettige bewijsmiddelen. 5 De verplichting tot betaling aan de Staat Nu niet aannemelijk is geworden dat verdachte thans of in de toekomst geen verdiencapaciteit zal hebben, ziet het hof geen aanleiding om op grond van onvoldoende inkomsten - thans en in de toekomst - het aan de Staat te betalen bedrag op een lager bedrag vast te stellen dan het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel van fl. 21.502,00. Derhalve dient aan de veroordeelde ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting te worden opgelegd om aan de Staat een bedrag van fl. 21.502,00 te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 120 dagen hechtenis. 6 De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde maatregel is gegrond op de artikelen 24d en 36e van het Wetboek van Strafrecht. 7 De beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Stelt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van fl. 21.502,00. Stelt de verplichting van het door de veroordeelde aan de Staat te betalen geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van fl. 21.502,00 (eenentwintigduizend vijfhonderdentwee gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door HONDERDTWINTIG DAGEN hechtenis. Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, tevens belast met de behandeling van economische strafzaken, waarin zitting hadden mrs. Verspyck Mijnssen, Wiewel en Nuis, in tegen-woordigheid van mr. Janssen als griffier, en is uitge-sproken op de open-bare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 september 2001.