Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3835

Datum uitspraak2001-05-30
Datum gepubliceerd2001-09-25
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersA.99.3521
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Uitspraak : 30 mei 2001 Rekestnummer : 023-H-01 Rekestnr. rechtbank : A.99.3521 GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE FAMILIEKAMER B e s c h i k k i n g in de zaak van de GEMEENTE RIJSWIJK, zetelende te Rijswijk, verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de gemeente, gemachtigde: M. Drazenovic, tegen [naam man], wonende te [woonplaats man], de verweerder in hoger beroep, hierna te noemen: de man. PROCESVERLOOP De gemeente is op 11 januari 2001 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 14 november 2000. De man heeft geen verweerschrift ingediend. Van de zijde van de man is bij het hof een brief ingekomen van mr. J.W. Stok, de advocaat van de man, gedateerd 27 maart 2001, waarin wordt medegedeeld dat ter zitting verweer zal worden gevoerd. Van de zijde van de gemeente is een faxbericht met bijlage ingekomen, gedateerd 24 april 2001. Op 25 april 2001 is de zaak mondeling behandeld door mr. Van den Wildenberg als raadsheer-commissaris. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen. Nadien zijn bij het hof volgens afspraak ter zitting de volgende stukken ingekomen: een brief van de gemeente met bijlagen, gedateerd 26 april 2001, en een faxbericht van mr. Stok, gedateerd 15 mei 2001. VASTSTAANDE FEITEN Het hof rondt bedragen af op hele guldens. Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast. De man is op [datum huwelijk] gehuwd met [naam vrouw], hierna te noemen: de vrouw, uit welk huwelijk op respectievelijk [geboortedata kinderen] de thans jong-meerderjarige [naam jong-meerderjarige kind 1 en 2] geboren. De man en de vrouw zijn niet wettig gescheiden. De gemeente verleent met ingang van 1 december 1993 bijstand aan de vrouw, mede ten behoeve van beide kinderen, naar de norm voor een éénoudergezin. De gemeente verleent de bijstand aan de vrouw thans niet meer mede ten behoeve van [naam jong-meerderjarig kind 1]. Bij brief van 18 februari 1998 heeft de gemeente de man verzocht inlichtingen te verstrekken op grond waarvan de verhaalsbijdrage kon worden vastgesteld. Op respectievelijk 5 juni 1998 en 2 juli 1998 heeft de gemeente de man een herinnering gestuurd. Op 23 juli 1998 heeft de gemeente aan de man een verhaalsbesluit gezonden, gedateerd 21 juli 1998, waarin de verhaalsbijdrage met ingang van 1 februari 1998 ambtshalve is vastgesteld op ƒ 2.195,04 per maand, zijnde de volledige bruto bijstandskosten. Voorts werd de door de man verschuldigde verhaalsbijdrage over de periode van 1 februari 1998 tot 1 augustus 1998 bepaald op ƒ 13.170,24, met ingang van 1 augustus 1998 te voldoen in (extra) maandelijkse termijnen van ƒ 1.317,02. Aan de hand van de alsnog van de man verkregen gegevens is bij verhaalsbesluit van 31 juli 1998, verzonden op 4 augustus 1998, de door de man te betalen verhaalsbijdrage met ingang van 1 februari 1998 vastgesteld op ƒ 625,- per maand. Voorts is de achterstand over de bovengenoemde periode vastgestelde op ƒ 3.750,-, met ingang van 1 augustus 1998 te voldoen in (extra) maandelijkse termijnen van ƒ 187,50. Daarmee is het besluit van 21 juli 1998 komen te vervallen. Op 2 juni 1999 heeft de gemeente de rechtbank te ’s-Gravenhage verzocht: · met ingang van 1 juni 1999 de verhaalsbijdrage vast te stellen op ƒ 645,63 per maand, · het bedrag tot verhaal van reeds gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 februari 1998 tot en met 31 mei 1999 vast te stellen op ƒ 10.103,15 en het bedrag tot voldoening hiervan te bepalen op ƒ 250,- per maand, · in geval van niet tijdige betaling van hetgeen de man uit hoofde van voormelde achterstand aan de gemeente verschuldigd is te bepalen dat de achterstand terstond kan worden ingevorderd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de gemeente afgewezen. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. De gemeente verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, primair te bepalen dat de man met ingang 1 februari 1998 een verhaalsbijdrage aan de gemeente moet voldoen van ƒ 625,- per maand, jaarlijks te verhogen met de wettelijke indexeringen sedert die datum, te bepalen dat de man de terzake ontstane achterstand met ingang van de datum van de beschikking van het hof dient te voldoen door betaling van een bedrag van ƒ 250,- per maand of zoveel minder als het hof vermeent te behoren en te bepalen dat, in geval van niet tijdige betaling van hetgeen de man uit hoofde van voormelde achterstand aan de gemeente verschuldigd is, de achterstand terstond kan worden ingevorderd. Subsidiair verzoekt de gemeente te bepalen dat de man met ingang van 1 februari 1998 ten behoeve van de bij de vrouw verblijvende minderjarige een verhaalsbijdrage aan de gemeente moet voldoen van ƒ 250,- per maand, jaarlijks te verhogen met de wettelijke indexeringen sedert die datum, en te bepalen dat de man de terzake ontstane achterstand met ingang van de datum van de beschikking van het hof dient te voldoen door betaling van een bedrag van ƒ 250,- per maand of zoveel minder als het hof vermeent te behoren en te bepalen dat, in geval van niet tijdige betaling van hetgeen de man uit hoofde van voormelde achterstand aan de gemeente verschuldigd is, de achterstand terstond kan worden ingevorderd. 2. Ter zitting is namens de man medegedeeld dat hij zijn stellingen uit de eerste aanleg handhaaft. Op dezelfde gronden als de rechtbank gaat het hof voorbij aan de stelling van de man dat er voor de gemeente geen reden was om een bijstandsuitkering te verlenen. 3. De man betwist de behoefte van de vrouw. Hij meent dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan, dan wel had kunnen voorzien. Volgens de man heeft de vrouw geen pogingen ondernomen om aan betaalde arbeid te komen terwijl zulks wel van haar kon en kan worden gevergd. Dat de vrouw arbeidsongeschikt is, zoals door de gemeente is gesteld, wordt door de man betwist, ook nadat hij, volgens afspraak ter zitting, de medische verklaringen omtrent de arbeidsongeschiktheid van de vrouw van de zijde van de gemeente heeft ontvangen. De gemeente heeft het bovenstaande gemotiveerd betwist. 4. De gemeente heeft, ter adstructie van haar stelling dat de vrouw volledig arbeidsongeschikt is, twee medische verklaringen overgelegd, respectievelijk gedateerd 27 november 1995 en 30 september 1996. Blijkens het advies van 27 november 1995 was de vrouw vanwege diverse klachten als volledig arbeidsongeschikt te beschouwen, mede gezien het feit dat zij alleen lager onderwijs heeft gevolgd en derhalve is aangewezen op ongeschoold (huishoudelijk) werk. Uit het advies van 30 september 1996 blijkt dat er geen verbetering is opgetreden ten opzichte van de vorige keuring en dat er, gezien de aard en lokalisatie van de problemen van de vrouw, geen verbetering wordt verwacht, zodat revisie niet geïndiceerd is. Gelet op het vorenstaande heeft de gemeente naar het oordeel van het hof aannemelijk gemaakt dat de vrouw behoefte had en heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Dat het laatste advies dateert uit 1996 en daarmee onvoldoende is voldaan aan de toetsing en controletaak van de gemeente, zoals door de man is gesteld, doet aan het vorenstaande niet af. De toestand van de vrouw was in 1996 kennelijk zo ernstig dat revisie niet geïndiceerd was. Bovendien weegt het hof - bij gebrek aan wetenschap - mee dat de vrouw geen arbeidsverleden heeft (hetgeen ook niet door de man is gesteld). 5. Uit de door de gemeente (ongedateerde) overgelegde draagkrachtberekening blijkt dat de man in staat is om de door de gemeente verzochte verhaalsbijdrage van ƒ 625,- per maand te voldoen. De man heeft zich, behoudens ten aanzien van het door de gemeente gehanteerde draagkrachtpercentage van 70%, kunnen vinden in de berekening van de gemeente. Omdat de man zijn in eerste aanleg gedane stelling, dat uitgegaan moet worden van een draagkrachtpercentage van 60% in plaats van 70%, in hoger beroep niet langer handhaaft, zoals ter zitting is medegedeeld, is het primaire verzoek van de gemeente alsnog voor toewijzing vatbaar en dient de bestreden beschikking te worden vernietigd. Het hof is van oordeel dat de man de inmiddels ontstane achterstand in de betalingen dient te voldoen uit de in de draagkrachtberekening omschreven zogenaamde “vrije ruimte” van ƒ 200,- per maand. BESLISSING Het hof: vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende: bepaalt dat de man met ingang van 1 februari 1998 aan de gemeente moet voldoen ter zake van - ten behoeve van de vrouw en de minderjarige - gemaakte en nog te maken kosten van bijstand, zolang deze voortduurt, een bedrag van ƒ 625,- per maand; bepaalt dat de man de inmiddels ontstane achterstand in de betalingen dient te voldoen door betaling van ƒ 200,- per maand; bepaalt dat, in geval van niet tijdige betaling van hetgeen de man uit hoofde van voormelde achterstand aan de gemeente verschuldigd is, de achterstand terstond kan worden ingevorderd. Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Fockema Andreae-Hartsuiker en Dusamos, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2001.